Uitspraak
20 december 2019, 19/2678 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
Op 3 november 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 20/607 PW. De appellant, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, werd geconfronteerd met de verplichting om griffierecht te betalen. De Raad had de appellant herhaaldelijk gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, met een deadline voor betaling. Ondanks deze waarschuwingen werd het griffierecht niet tijdig voldaan. De Raad ontving op 15 juli 2020 een retour van de nota met de mededeling 'niet afgehaald', maar het adres van de appellant bleek correct te zijn. De Raad heeft de appellant opnieuw de aangetekende brief gestuurd, maar dit leidde niet tot betaling binnen de gestelde termijn.
De Raad oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat de appellant niet in verzuim was geweest. Gezien het feit dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald, verklaarde de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk. De uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van N. Khachatryan als griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 3 november 2020. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de appellant heeft de mogelijkheid om binnen zes weken verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.