ECLI:NL:CRVB:2020:2687
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellant, vertegenwoordigd door mr. E. Kafa, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 27 februari 2020. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat appellant niet ontvankelijk was in zijn beroep omdat het griffierecht niet tijdig was voldaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de gemachtigde van appellant herhaaldelijk was gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht van € 131,-. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet tijdig betaald. De Raad oordeelt dat op basis van de beschikbare gegevens niet kan worden geconcludeerd dat appellant niet in verzuim is geweest. Hierdoor is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder dat verder onderzoek nodig was.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten in het bestuursrecht en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending van het afschrift.