ECLI:NL:CRVB:2020:2719
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek door Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als timmerman werkzaam was, had zich op 4 juli 2017 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) concludeerde een arts van het Uwv dat appellant belastbaar was, met inachtneming van zijn beperkingen, en dat hij in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Hierop besloot het Uwv op 2 juli 2018 de ZW-uitkering van appellant te beëindigen met ingang van 4 augustus 2018.
Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe of andere gezichtspunten naar voren kwamen die de conclusie van de verzekeringsarts konden ondermijnen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn klachten, waaronder herbeleving van trauma, ernstige depressie en suïcidale gedachten, maar de Raad oordeelde dat de door appellant ingebrachte medische informatie niet nieuw was en dat de eerdere conclusies van de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd waren.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv en dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van griffier M. Graveland.