ECLI:NL:CRVB:2020:2719

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
19/4944 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als timmerman werkzaam was, had zich op 4 juli 2017 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) concludeerde een arts van het Uwv dat appellant belastbaar was, met inachtneming van zijn beperkingen, en dat hij in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Hierop besloot het Uwv op 2 juli 2018 de ZW-uitkering van appellant te beëindigen met ingang van 4 augustus 2018.

Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe of andere gezichtspunten naar voren kwamen die de conclusie van de verzekeringsarts konden ondermijnen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn klachten, waaronder herbeleving van trauma, ernstige depressie en suïcidale gedachten, maar de Raad oordeelde dat de door appellant ingebrachte medische informatie niet nieuw was en dat de eerdere conclusies van de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd waren.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv en dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van griffier M. Graveland.

Uitspraak

19 4944 ZW

Datum uitspraak: 5 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 november 2019, 19/969 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A. Aksü, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2020. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als timmerman. Op 4 juli 2017 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellant gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 juni 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 86,57% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 2 juli 2018 de ZW-uitkering van appellante beëindigd met ingang van 4 augustus 2018 omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 februari 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is van mening dat naast werken op grote hoogte ook beroepsmatig chaufferen niet is toegestaan voor appellant. Gelet daarop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 11 februari 2019 een nieuwe FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om van de conclusie van de arbeidsdeskundige af te wijken, omdat binnen de geduide functies beroepsmatig chaufferen niet aan de orde is.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Met de door appellant genoemde klachten is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening gehouden. De rechtbank onderschrijft de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat in de in bezwaar beschikbare informatie van de behandelend sector geen nieuwe of andere gezichtspunten naar voren komen. Uit de stellingen van appellant en uit wat hij aan stukken heeft overgelegd, kan niet worden afgeleid dat hij op de datum in geding (4 augustus 2018) meer beperkt was dan waarvan de verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan. Met de e-mail van i-psy van 10 juli 2019 is onvoldoende duidelijk gemaakt in welke perioden sprake was van een meer of minder ernstig depressieve stoornis. Gelet op het onderzoek en het verslag van de verzekeringsarts van 16 juni 2018 en het onderzoek en de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 februari 2019 is voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat appellant ten tijde in geding belastbaar was met inachtneming van de beperkingen zoals die in de FML van 11 februari 2019 zijn opgenomen. Er is geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Niet is gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt. De arbeidsdeskundigen hebben in hun rapporten de geschiktheid van de geduide functies voldoende toegelicht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat hij last heeft van herbeleving van een trauma en daardoor kampt met een ernstige depressie en suïcidale klachten. Dit is altijd onderschat door het Uwv. Daarnaast heeft hij last van slaapstoornissen, geheugen- en concentratiestoornissen en extreme prikkelbaarheid. Appellant heeft diverse medische verklaringen ingediend, maar het Uwv is hier niet op ingegaan. De geduide functies kosten appellant te veel fysieke en mentale energie. Appellant heeft een afschrift van het huisartsenjournaal, brieven van neuroloog N. Asahaad van 5 juli 2018 en 30 mei 2018 ingebracht, een verslag van een radiologisch onderzoek van 3 juli 2019, een rapport van Indigo van 3 juli 2019 en een mail van i-psy van 10 juli 2019 in geding gebracht. Appellant heeft tevens een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv van 7 februari 2019 inzake een nieuwe ziekmelding ingebracht. Hierin heeft deze verzekeringsarts de klachten benoemd die toen aanwezig waren en nu nog steeds aanwezig zijn.
3.2.
Het Uwv heeft een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 februari 2020 ingebracht en bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellant aanvoert zijn inhoudelijk gelijk aan wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd. Wel heeft appellant medische informatie ingediend, bestaande uit een huisartsenjournaal en brieven van een neuroloog, maar de gegevens die daaruit naar voren komen, waren al bekend bij het Uwv. De klachten die zijn beschreven, zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep allemaal onderkend en meegenomen in de FML van 11 februari 2019. Uit deze stukken blijkt niet dat er meer beperkingen opgenomen hadden moeten worden. De brieven van Indigo en i-psy dateren van ruim na de datum in geding en hebben geen betrekking op de datum in geding. Het goed gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.4.
Met de rechtbank wordt geoordeeld, dat het Uwv terecht het ziekengeld van appellant met ingang van 4 augustus 2018 heeft beëindigd.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M. Graveland