ECLI:NL:CRVB:2020:2728

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2020
Publicatiedatum
5 november 2020
Zaaknummer
19/4171 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WGA-vervolguitkering en de vaststelling van beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die sinds 27 augustus 2012 een WGA-vervolguitkering ontvangt, heeft bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn uitkering door het Uwv per 20 maart 2018. Dit besluit was gebaseerd op een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid, waarbij een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was opgesteld. De FML concludeerde dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de intrekking van zijn uitkering.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de vastgestelde medische gesteldheid niet overeenkomt met de werkelijkheid en dat zijn beperkingen, waaronder PTSS en knieklachten, niet correct zijn meegenomen in de besluitvorming. Het Uwv heeft echter betoogd dat de eerdere beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat appellant zijn gronden niet heeft onderbouwd met medische gegevens.

De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van appellant op zorgvuldige wijze heeft vastgesteld en dat de FML van 24 september 2018 juist is. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is vastgesteld dat appellant in staat is de voorgehouden functies te vervullen. Het hoger beroep van appellant is afgewezen en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 4171 WIA

Datum uitspraak: 5 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 augustus 2019, 18/7381 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.E. van Rossem, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven en is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is met ingang van 27 augustus 2012 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), laatstelijk in de vorm van een WGA-vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.2.
Op 18 oktober 2017 heeft het Uwv werkbedrijf een verzoek gedaan om herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant. Naar aanleiding van dat verzoek is een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht en is voor appellant een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Aan de hand van die FML zijn voor appellant geschikt geachte functies geselecteerd. In verband met de verdiensten in die functies werd geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 35% was. Overeenkomstig die conclusie heeft het Uwv bij besluit van 19 januari 2018 de WIA‑uitkering ingetrokken per 20 maart 2018.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 januari 2018. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant onderzocht en heeft geconcludeerd dat de voor appellant opgestelde FML aangepast diende te worden. Aan de hand van de aangepaste FML van 24 september 2018 werden vervolgens andere functies geduid waaruit volgde dat de mate van arbeidsongeschiktheid 68,71% was. Bij beslissing op bezwaar van 31 oktober 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv, overeenkomstig die conclusies, het bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat appellant met ingang van 20 maart 2018 onveranderd recht heeft op de WGA-vervolguitkering.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de dossiergegevens heeft bestudeerd, appellant heeft gezien op een hoorzitting en lichamelijk heeft onderzocht, informatie van derden heeft bestudeerd en gereageerd op de bezwaren. Beschreven is dat appellant beperkingen heeft vanwege zijn knieën en dat die klachten de afgelopen jaren zijn toegenomen. Daarom is in de FML een aanvullende beperking op het onderdeel ‘staan’ opgenomen. Over de PTSS wordt gescheven dat appellant een periode niet onder behandeling is geweest voor PTSS, maar dat appellant na het eerste verzekeringsgeneeskundige onderzoek daarvoor weer onder behandeling is gekomen. Uit de brieven van de behandelaars en de huisarts blijkt dat appellant nog duidelijke herinneringen heeft en slecht slaapt. Daardoor is er sprake van een verhoogd energieniveau en een verminderde recuperatie. Gelet hierop is een urenbeperking aangenomen.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoet aan de eisen. Duidelijk is uitgelegd hoe de klachten van appellant in de beoordeling zijn betrokken. Appellant heeft niet met medische stukken onderbouwd dat hij meer beperkt is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat door het Uwv is geconcludeerd tot een medische gesteldheid van hem, die beter is dan de werkelijkheid en zijn daadwerkelijke beperkingen. De mogelijkheden van appellant naar mogelijk te duiden functies berust volgens hem niet op een correcte analyse van zijn mogelijkheden. Appellant stelt verder dat de ziektes waaraan hij leidt, waaronder PTSS, ten onrechte niet bij de besluitvorming zijn betrokken. Daarbij wijst appellant er op dat evident sprake is van versleten knieën en dat hij binnenkort geopereerd gaat worden. Appellant acht zich niet tot werk in staat.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Daarbij heeft het Uwv er op gewezen dat appellant in hoger beroep de gronden herhaalt die hij al eerder heeft aangevoerd, maar zijn gronden niet onderbouwt met medische gegevens.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormen in wezen een herhaling van de eerder aangevoerde gronden en komen er op neer dat het Uwv ten aanzien van hem onvoldoende beperkingen heeft aangenomen. Een medische onderbouwing daarvoor heeft appellant niet geleverd. Uit de stukken volgt dat het Uwv een zorgvuldig onderzoek heeft verricht, waarbij onder meer om informatie bij de behandelend sector is verzocht en is verkregen. Met de rechtbank wordt daarom geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van appellant op een zorgvuldige wijze juist heeft vastgesteld en dat deze, zoals ze zijn neergelegd in de FML van 24 september 2018 juist zijn.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van die FML, moet appellant in staat worden geacht de hem voorgehouden functies te vervullen.
4.4.
Aangezien wordt onderschreven wat de rechtbank heeft vastgesteld en overwogen, wordt voor het overige volstaan te verwijzen naar de aangevallen uitspraak.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2020.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) A.L. Abdoellakhan