ECLI:NL:CRVB:2020:2751

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
19/1322 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 28 juni 2016. Verzoekers, de erven van [A], hadden een verzoek ingediend om herziening van de uitspraak waarin het hoger beroep van [A] niet-ontvankelijk was verklaard. Dit verzoek werd ingediend door de gemachtigde van verzoekers, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft geen inhoudelijke reactie gegeven op het verzoek. De Raad heeft besloten om het onderzoek ter zitting achterwege te laten en het verzoek te beoordelen op basis van de ingediende stukken.

De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een onherroepelijke uitspraak kan worden herzien indien er feiten of omstandigheden zijn die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, niet bekend waren bij de indiener en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De gemachtigde van verzoekers stelde dat de uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) ten onrechte was stopgezet, maar de Raad oordeelde dat dit niet relevant was voor de herziening van de uitspraak van 28 juni 2016, die betrekking had op het niet tijdig indienen van een hoger beroepschrift.

Uiteindelijk heeft de Raad het verzoek om herziening afgewezen, omdat er geen omstandigheden waren die tot herziening konden leiden. De uitspraak van 28 juni 2016 blijft derhalve onverkort gelden. De beslissing is genomen door J. Brand, met V.M. Candelaria als griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 november 2020.

Uitspraak

19.1322 WWAJ

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 28 juni 2016, 15/6027 WWAJ-V
Partijen:
de [erven A], laatstelijk gewoond hebbend in Duitsland (verzoekers)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 november 2020
PROCESVERLOOP
Namens verzoekers heeft [naam] een verzoek om herziening ingediend van de uitspraak van de Raad van 28 juni 2016.
Het Uwv heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een inhoudelijke reactie te geven op het verzoek.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij uitspraak van 4 december 2015, 15/6027 heeft de Raad het hoger beroep van (wijlen)
[A] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 juni 2015, 14/6741, niet-ontvankelijk verklaard, omdat het hoger beroep buiten de beroepstermijn is ingesteld. Deze uitspraak is gedaan onder toepassing van de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.2.
Bij (mondelinge) uitspraak van 28 juni 2016 heeft de Raad het verzet van (wijlen)
[A] tegen de uitspraak van de Raad van 4 december 2015 ongegrond verklaard. Niet is gebleken dat [A] buiten staat is geweest om binnen de wettelijke termijn van zes weken een hogerberoepschrift te laten indienen. Deze uitspraak is gedaan onder toepassing van de artikelen 8:55 en 8:108 van de Awb.
1.3.
Bij brief van 12 januari 2018 heeft de gemachtigde van verzoekers een verzoek om herziening van de uitspraak van 28 juni 2016 ingediend. Bij uitspraak van 2 november 2018 heeft de Raad het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het griffierecht niet binnen de termijn is betaald. Deze uitspraak is gedaan onder toepassing van de artikelen 8:41 en 8:119 van de Awb.
2. Bij brief van 28 november 2018 is wederom verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 28 juni 2016. De griffier van de Raad heeft de gemachtigde bij brieven van
28 januari 2019 en 12 juli 2019 uiteengezet waar een verzoek om herziening aan moet voldoen en de gemachtigde in de gelegenheid gesteld een nadere toelichting te geven. Bij brief van 16 oktober 2019 heeft de gemachtigde het verzoek nader toegelicht en gesteld dat de uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) ten onrechte is stopgezet
.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Het verzoek om herziening dient te worden afgewezen. Hetgeen de gemachtigde naar voren heeft gebracht omtrent het ten onrechte stopzetten van een uitkering op grond van de Wajong gaat eraan voorbij dat het verzoek ziet op een uitspraak van de Raad die – kort samengevat – betrekking heeft op het niet tijdig indienen van een hoger beroepschrift. Er is in hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd geen omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb gelegen die tot herziening van de uitspraak aanleiding kan geven. De uitspraak waarvan herziening wordt verzocht blijft dan ook onverkort geldend.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2020.
(getekend) J. Brand
(getekend) V.M. Candelaria