Uitspraak
19.1322 WWAJ
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 28 juni 2016. Verzoekers, de erven van [A], hadden een verzoek ingediend om herziening van de uitspraak waarin het hoger beroep van [A] niet-ontvankelijk was verklaard. Dit verzoek werd ingediend door de gemachtigde van verzoekers, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft geen inhoudelijke reactie gegeven op het verzoek. De Raad heeft besloten om het onderzoek ter zitting achterwege te laten en het verzoek te beoordelen op basis van de ingediende stukken.
De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een onherroepelijke uitspraak kan worden herzien indien er feiten of omstandigheden zijn die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, niet bekend waren bij de indiener en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De gemachtigde van verzoekers stelde dat de uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) ten onrechte was stopgezet, maar de Raad oordeelde dat dit niet relevant was voor de herziening van de uitspraak van 28 juni 2016, die betrekking had op het niet tijdig indienen van een hoger beroepschrift.
Uiteindelijk heeft de Raad het verzoek om herziening afgewezen, omdat er geen omstandigheden waren die tot herziening konden leiden. De uitspraak van 28 juni 2016 blijft derhalve onverkort gelden. De beslissing is genomen door J. Brand, met V.M. Candelaria als griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 november 2020.