ECLI:NL:CRVB:2020:2769

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
18/1856 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering in verband met niet-gemelde inkomsten uit arbeid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante ontving sinds 2 oktober 2012 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft bij besluit van 14 juli 2016 te veel betaalde bijstand van appellante teruggevorderd, omdat zij geen melding had gemaakt van haar inkomsten uit arbeid. Dit leidde tot een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, waarbij appellante niet reageerde op verzoeken om informatie. Het college handhaafde zijn besluit om de bijstand te herzien en de te veel betaalde bedragen terug te vorderen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van de verplichting om haar inkomsten te melden, mede door haar beperkte beheersing van de Nederlandse taal. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat appellante, gezien de eerdere herziening van haar bijstand, redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zij haar inkomsten moest melden. De Raad concludeert dat het college op goede gronden de inkomensvrijlating buiten toepassing heeft gelaten. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18 1856 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 10 november 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 maart 2018, 17/6314 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J. El Haddouchi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2020. Namens appellante is verschenen mr. S. Benayad, advocaat. Het college is met bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 2 oktober 2012 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Bij besluit van 14 juli 2016 heeft het college de over de periode van 1 februari 2016 tot en met 31 maart 2016 te veel betaalde bijstand tot een bedrag van € 1.442,85 van appellante teruggevorderd in verband met inkomsten uit arbeid die niet eerder zijn verrekend.
1.3.
Naar aanleiding van een IB-signaal 2017 dat appellant werkzaamheden heeft verricht en inkomsten uit arbeid heeft ontvangen, heeft het college een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In dat kader is Suwinet geraadpleegd en is appellante bij brief van 14 juni 2017 verzocht om onder meer loonspecificaties over te leggen. Appellante heeft niet gereageerd op dit verzoek. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 21 juni 2017.
1.4.
Bij besluit van 26 juni 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 september 2017 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellante over de periodes van 1 juni 2016 tot en met 31 juli 2016 en van 1 januari 2017 tot en met 31 mei 2017 herzien en de over die periodes te veel betaalde bijstand tot een bedrag van € 1.613,64 van appellante teruggevorderd. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante inkomsten uit arbeid heeft ontvangen, waarvan zij geen melding heeft gemaakt bij het college. De inkomsten moeten in mindering worden gebracht op de bijstand. Volgens beleid van het college wordt de inkomensvrijlating niet toegepast indien inkomsten niet (tijdig) worden opgegeven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het college overeenkomstig zijn beleid de inkomensvrijlating als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder n, van de PW buiten toepassing heeft kunnen laten, omdat appellante geen melding heeft gemaakt van haar inkomsten.
4.2.
Appellante heeft aangevoerd dat zij niet wist dat zij inkomsten uit arbeid moest melden. Zij is de Nederlandse taal niet machtig en is door het college ook niet geïnformeerd dat zij inkomsten uit arbeid moet melden.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Gelet op de eerdere herziening van de bijstand in verband met inkomsten uit arbeid zoals vermeld onder 1.2, had het appellante redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat zij melding moest maken van haar inkomsten bij het college. Voor zover het appellante vanwege gebrekkige kennis van de Nederlandse taal niet duidelijk zou zijn geweest dat zij hiervan melding moest maken, dan had het op haar weg gelegen om daarover helderheid te verkrijgen. Zij had zich bijvoorbeeld tot de bijstandsconsulent kunnen wenden met iemand die zowel haar eigen taal als de Nederlandse taal beheerst. Het college heeft dan ook op goede gronden de inkomensvrijlating buiten toepassing gelaten.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van A.A.H. Ibrahim als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2020.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A.A.H. Ibrahim