Uitspraak
OVERWEGINGEN
26 januari 2015 heeft appellant zich telefonisch bij de klantmanager afgemeld voor deze bijeenkomsten. De klantmanager heeft op 27 januari 2015 in een intern e-mailbericht geschreven dat zij tijdens het telefoongesprek met appellant heeft medegedeeld dat van appellant de volle inzet wordt verwacht en dat als hij niet op de groepsbijeenkomst van
5 februari 2015 verschijnt, de bijstand moet worden afgestemd.Appellant is niet op de groepsbijeenkomsten van 5 en 10 februari 2015 verschenen.
.Appellant heeft zich op 6 november 2015 voor dit gesprek afgemeld in verband met medische klachten
.Hierop heeft het college appellant bij brief van 10 november 2015 medegedeeld dat hij een afmelding met medische gegevens moet onderbouwen en hij opnieuw voor een intakegesprek bij [X] zal worden uitgenodigd. Bij brief van 16 november 2015 is appellant uitgenodigd voor een intakegesprek bij [X] op 24 november 2015
.Bij brief van 23 november 2015 heeft appellant zich ook voor dit gesprek afgemeld in verband met medische klachten en daartoe gewezen op een bijgevoegd overzicht van medicijnen en een verklaring van de huisarts.
e-mailberichten van de arbeidsdeskundige van 6 augustus 2015 en 1 maart 2016.
ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3331) bepaalt niet de betrokkene, maar de bijstandverlenende instantie welke re-integratievoorziening nodig is voor het beoogde doel: arbeidsinschakeling van de betrokkene. De bijstandverlenende instantie moet wel maatwerk leveren en ervoor zorgen dat de voorziening het resultaat is van een zorgvuldige, op de persoon toegesneden afweging. Verder moet de bijstandverlenende instantie de betrokkene laten weten waaruit de voorziening concreet bestaat, waarom deze in de situatie van de betrokkene nodig is en welk tijdpad wordt gevolgd. Vergelijk de uitspraak van 11 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2036.
26 november 2015, gewijzigd bij besluit van 28 januari 2016, hetzelfde, niet te herstellen gebrek kleeft, zal de Raad zelf in de zaken voorzien door het besluit van 27 oktober 2015 wat betreft de concretisering van de re-integratieverplichting te herroepen en ook de besluiten van 26 november 2015 en 28 januari 2016 te herroepen.
BESLISSING
- bevestigt aangevallen uitspraak 1;
- vernietigt aangevallen uitspraak 2;
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 15 maart 2016 en 17 maart 2016 gegrond en vernietigt deze besluiten;
- herroept het besluit van 27 oktober 2015 voor zover het de concretisering van de
- vernietigt aangevallen uitspraak 3;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 30 maart 2017 gegrond en vernietigt dat besluit, met uitzondering van de vergoeding van de gemaakte kosten in bezwaar;
- herroept het besluit van 28 november 2016 en bepaalt dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 30 maart 2017;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.150,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 309,- vergoedt.
M. van Paridon als leden, in tegenwoordigheid van L. Hagendijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2020.