In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, vastgesteld op 60,72% door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die zich op 2 januari 2016 ziek meldde met psychische klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek vastgesteld dat appellante belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze had plaatsgevonden en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de door het Uwv geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. De Raad wees de verzoeken van appellante om het inschakelen van een onafhankelijke deskundige af, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en stelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 november 2020.