ECLI:NL:CRVB:2020:2875
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om terug te komen van eerder genomen besluit inzake studiefinanciering en bewijswaarde van reisgegevens
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die studiefinanciering ontving, had een verzoek ingediend om terug te komen van een eerder besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dat zijn studiefinanciering had herzien. De herziening was gebaseerd op een controle die had aangetoond dat de appellant niet op het adres woonde waar hij ingeschreven stond in de basisregistratie personen. De minister had het verzoek van de appellant afgewezen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die dit verzoek konden onderbouwen.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing van de minister ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de inhoud van inmiddels tot stand gekomen jurisprudentie niet kon worden aangemerkt als nieuw feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De appellant stelde in hoger beroep dat een eerdere uitspraak van de Raad, waarin de toelaatbaarheid van reisgegevens als bewijsmiddel werd beoordeeld, wel degelijk een nieuw feit was. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de nieuwe jurisprudentie niet als nieuw feit kon worden aangemerkt.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beslissing van de minister om niet terug te komen van het besluit van 15 april 2016 niet evident onredelijk was. De Raad concludeerde dat de door de appellant aangevoerde omstandigheden geen aanleiding gaven om tot een ander oordeel te komen. De uitspraak werd gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van griffier M.E. van Donk, en werd openbaar uitgesproken op 20 november 2020.