ECLI:NL:CRVB:2020:301
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet hoofdverblijf op opgegeven adres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 24 oktober 2018. De appellante, die bijstand ontving, had haar hoofdverblijf niet op het opgegeven adres, wat leidde tot de intrekking van haar bijstandsuitkering en de terugvordering van een bedrag van € 13.301,73. De Raad heeft vastgesteld dat de appellante en haar dochter niet in de woning van appellante woonden, zoals zij had opgegeven. Dit werd onderbouwd door verschillende waarnemingen, waaronder een laag verbruik van water, elektriciteit en gas, en het feit dat de woning een onbewoonde indruk maakte tijdens een huisbezoek. Bovendien werd de auto van appellante slechts sporadisch bij haar woning gezien, terwijl deze vaak bij de woning van haar ex-man werd waargenomen.
De Raad oordeelde dat appellante in strijd met haar inlichtingenverplichting had gehandeld door niet te melden dat zij niet op het opgegeven adres woonde. De verklaringen van buurvrouwen die door appellante waren overgelegd, werden niet overtuigend geacht, mede vanwege inconsistenties in de handschriften. De Raad bevestigde ook de afwijzing van de nieuwe aanvraag van appellante, omdat zij een gesprek met toezichthouders voortijdig had verlaten, wat haar recht op bijstand verder ondermijnde. De hoger beroepen van appellante werden afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.