ECLI:NL:CRVB:2020:3036
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van medisch onderzoek en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die zich ziek had gemeld met rugpijn en hoofdpijn, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad onderschrijft de bevindingen van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, die hebben vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts, en dat de FML van 6 september 2017 de juiste weergave is van de beperkingen van appellant.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn klachten zijn toegenomen en dat de FML niet alle klachten in aanmerking heeft genomen. De Raad oordeelt echter dat de door appellant ingebrachte medische gegevens geen steun bieden voor zijn standpunt dat er verdergaande beperkingen aangenomen hadden moeten worden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd een WIA-uitkering toe te kennen aan appellant, omdat hij niet voldoet aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid zoals vastgelegd in de Wet WIA.