ECLI:NL:CRVB:2020:308

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
18/2536 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die sinds 2012 lijdt aan een ernstige infectieziekte, heeft zich in 2017 opnieuw gemeld bij het Uwv met toegenomen klachten. Het Uwv heeft daarop zijn WGA-vervolguitkering gewijzigd, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 45 tot 55%. Appellant is het niet eens met deze beoordeling en stelt dat hij verdergaand beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn om het medisch onderzoek onzorgvuldig of onvolledig te achten. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant, gelet op zijn belastbaarheid, geschikt moet worden geacht voor de geselecteerde functies. In hoger beroep herhaalt appellant zijn bezwaren, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingebracht die de eerdere conclusies van de rechtbank kunnen ondermijnen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 februari 2020.

Uitspraak

18.2536 WIA

Datum uitspraak: 13 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland
van 3 april 2018, 17/3397 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.C. de Bie hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als agrarisch medewerker voor 38,03 uur per week. Op 4 juni 2012 heeft hij zich ziek gemeld met rug- en gewrichtsklachten als gevolg van een infectieziekte. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 2 juni 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 61% en het einde van de loongerelateerde periode op 30 mei 2015. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant vanaf 30 mei 2015 een WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 55 tot 65%.
1.2.
Appellant heeft zich op 14 februari 2017 bij het Uwv gemeld met toegenomen
klachten. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 9 mei 2017 vastgesteld dat de WGA-vervolguitkering van appellant vanaf 10 juli 2017 wijzigt, omdat hij met ingang van 10 mei 2017 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 45 tot 55%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 22 augustus 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn om het medisch onderzoek onzorgvuldig of onvolledig te achten. Er is dossierstudie verricht, appellant is tijdens het spreekuur onderzocht en de door appellant overgelegde informatie alsmede de in het dossier aanwezige informatie is bij het medisch onderzoek betrokken. De rechtbank heeft daarnaast geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat belastbaarheid van appellant onjuist is ingeschat en dat er meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft over de informatie van de pijnspecialist en de internist-infectioloog te kennen gegeven dat daaruit geen nieuwe medische gegevens blijken en dat totale pijndenervatie vanuit de pijnbestrijding niet mogelijk is gezien de anatomie en dat enkele interventies hebben plaatsgevonden om de pijn zoveel mogelijk te bestrijden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het inzichtelijk en goed onderbouwde medische oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en aan de juistheid van de gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 april 2017. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat appellant, gelet op de vastgestelde belastbaarheid, geschikt moet worden geacht tot het verrichten van de geselecteerde functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij verdergaand beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen, in het bijzonder ten aanzien van items 1.1 en 1.2 (vasthouden en verdelen van zijn aandacht), 2.6 en 2.8 (hanteren van emotionele problemen en conflicten), 4.13 (duwen/trekken), 4.14 (tillen/dragen), 5.2 (zitten tijdens werk) en 5.9 (afwisselen van houding). Appellant heeft sinds 2012 een ernstige infectieziekte waardoor hij voortdurend pijn heeft. Een TENS-apparaat heeft geen verlichting gebracht en door de voortdurende pijn is appellant in een neerwaartse spiraal terecht gekomen. Hij slaapt slecht en daardoor nemen de klachten toe. Zijn ouders helpen appellant in de huishouding bij zwaardere taken. Als gevolg van zijn klachten en beperkingen kan appellant de geselecteerde functies niet verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep tegen de medische beoordeling heeft aangevoerd, vormt een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Er wordt geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank heeft gegeven. De overwegingen die door de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 14 augustus 2017 inzichtelijk uiteen heeft gezet dat de namens appellant aangegeven aanvullende beperkingen niet aan de orde zijn. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is een ernstige concentratievermindering niet geobjectiveerd. Appellant rijdt nog auto, leest de krant en tijdschriften. Ook heeft de verzekeringsarts toegelicht dat er geen reden is om omgaan met emotionele problemen van anderen of het hanteren van conflicten te beperken, omdat er geen sprake is van een psychische stoornis anders dan problemen die appellant ondervindt met de verwerking van zijn ziekte en het omgaan met zijn beperkingen waarvoor appellant de huisarts af en toe bezoekt. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is appellant in staat te achten 5 kilo te tillen en te duwen en trekken. De gemotiveerde toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt overtuigend geacht. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht ter onderbouwing van de door hem gestelde verdergaande beperkingen. In de beschikbare medische informatie is hiervoor evenmin steun te vinden. Er is dan ook geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de FML van 6 april 2017.
4.2.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat appellant, uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid in de FML van 6 april 2017, in staat moet worden geacht om de voor hem geselecteerde functies te verrichten. De arbeidsdeskundige heeft de signaleringen op onder meer de belastingaspecten tillen en knielen/hurken met de verzekeringsarts besproken en die was van mening dat deze aspecten binnen de belastbaarheid van appellant vallen. Wat appellant heeft aangevoerd, geeft geen reden hieraan te twijfelen.
4.3.
Uit 4.1 tot en met 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) P. Boer