ECLI:NL:CRVB:2020:308
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die sinds 2012 lijdt aan een ernstige infectieziekte, heeft zich in 2017 opnieuw gemeld bij het Uwv met toegenomen klachten. Het Uwv heeft daarop zijn WGA-vervolguitkering gewijzigd, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 45 tot 55%. Appellant is het niet eens met deze beoordeling en stelt dat hij verdergaand beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn om het medisch onderzoek onzorgvuldig of onvolledig te achten. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant, gelet op zijn belastbaarheid, geschikt moet worden geacht voor de geselecteerde functies. In hoger beroep herhaalt appellant zijn bezwaren, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingebracht die de eerdere conclusies van de rechtbank kunnen ondermijnen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 februari 2020.