ECLI:NL:CRVB:2020:3090
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging recht op studiefinanciering en vaststelling OV-schuld na stopzetting reisproduct
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het recht op studiefinanciering van appellante en de vaststelling van een OV-schuld. Appellante ontving vanaf augustus 2015 studiefinanciering, inclusief een reisproduct. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had eerder aan appellante medegedeeld dat zij haar reisproduct op 22 augustus 2018 had moeten stopzetten, maar dit gebeurde pas op die datum, terwijl het recht op studiefinanciering al was geëindigd op 31 juli 2018. Hierdoor ontstond een schuld van € 194,-. De rechtbank Limburg had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat er geen aanvraag voor het reisrecht was gedaan. Bovendien had zij de verantwoordelijkheid om tijdig bezwaar te maken tegen de toekenning van het reisproduct. De Raad bevestigde dat appellante in augustus 2018 ten onrechte beschikte over een reisproduct, omdat zij dit niet tijdig had stopgezet. De Raad wees erop dat de regels omtrent de stopzetting van het reisproduct duidelijk waren en dat appellante op de hoogte was gesteld van haar verplichtingen. De stelling van appellante dat zij geen gebruik had gemaakt van het reisproduct was niet relevant, aangezien de wetgeving dit niet als een geldige reden erkende. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.