ECLI:NL:CRVB:2020:3101

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
18/2464 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor Wajong-uitkering na zorgvuldig medisch en arbeidskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), die door het Uwv was afgewezen. De Raad oordeelde dat de medische en arbeidskundige onderzoeken zorgvuldig zijn verricht en dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat appellante in de toekomst arbeidsvermogen kan ontwikkelen. Appellante, geboren in 1995, had een scoliose en voerde aan dat het Uwv ten onrechte had geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv het stappenplan voor de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen correct hadden gevolgd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijk deskundige te benoemen, omdat er geen twijfel bestond aan de beoordeling van het Uwv. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

18.2464 WAJONG

Datum uitspraak: 9 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
30 maart 2018, 17/8054 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.G. Groen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1995, heeft met een door het Uwv op 28 februari 2017 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij heeft appellante vermeld dat zij een scoliose heeft. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van 23 september 2016 van een radioloog, waarin is geconcludeerd dat appellante in vergelijking met
10 november 2009 een toegenomen thoracolumbale scoliose naar linksconvex heeft. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 22 maart 2017 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellante nu geen arbeidsvermogen heeft maar deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Bij besluit van 25 oktober 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 22 maart 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag, waarin de onderzoeksresultaten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn verwoord.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de medische en arbeidskundige onderzoeken zorgvuldig zijn verricht en dat het Uwv afdoende heeft gemotiveerd dat appellante in de toekomst arbeidsvermogen zal kunnen ontwikkelen. Wat appellante daar tegenin heeft gebracht, heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven voor een andersluidend oordeel.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank en het Uwv ten onrechte hebben geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij haar niet duurzaam is, omdat voor die conclusie een deugdelijke medische onderbouwing ontbreekt. Het medisch rapport dat ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit voldoet volgens appellante niet aan de daaraan te stellen eisen. Dit klemt temeer nu appellante onder specialistische behandeling is op zeer specialistische gebieden. Appellante is van mening dat de rechtbank heeft miskend dat met name het gebied van scoliose zeer specialistisch is. Alleen om die reden had (actuele) medische informatie van de behandelend sector moeten worden opgevraagd. Appellante heeft daarnaast aangevoerd dat de verzekeringsartsen van het Uwv het stappenplan uit het beoordelingskader van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen (stappenplan), dat is opgenomen in Bijlage 1 van het Compendium Participatiewet (Compendium) hadden moeten volgen en dat het niet aan haar is om te onderbouwen dat verbetering uitgesloten is. Appellante heeft de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft daarbij uiteengezet dat het stappenplan, wellicht niet expliciet, maar wel afdoende impliciet, is gevolgd. De reden dat geen arbeidsvermogen is aangenomen, is niet gelegen in de scoliose van appellante, maar in haar psychische/psychosociale problematiek. Deze problematiek is niet te zien als een progressief ziektebeeld of een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Onder de ten tijde van belang ongunstige psychosociale omstandigheden waarin appellante verkeerde, beschikte zij niet over basale werknemersvaardigheden. Omdat werd gewerkt aan een stabiele woonsituatie, in samenhang met de verschillende behandelmogelijkheden voor de psychische problematiek, kon appellante volgens het Uwv in de nabije toekomst over werknemersvaardigheden beschikken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.1.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het Compendium. In het beoordelingskader is het volgende stappenplan opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen:
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
- er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
- de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.”
4.2.2.
Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn grotendeels een herhaling van wat in beroep naar voren is gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. De daaraan door de rechtbank ten grondslag gelegde overweging dat daaraan niet afdoet dat de verzekeringsartsen geen medische informatie hebben opgevraagd, wordt onderschreven, omdat de artsen van het Uwv het dossier hebben bestudeerd, alle beschikbare informatie en de klachten van appellante die voortvloeien uit de scoliose en haar psychische /psychosociale problematiek bij de beoordeling hebben betrokken en appellante ten tijde van de bestreden besluitvorming niet onder specialistische behandeling vanwege de scoliose was, noch onder behandeling van een psycholoog. Daar komt bij dat de door appellante in beroep overgelegde informatie geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat bij het Uwv een onjuist beeld van haar situatie bestond.
4.4.
Het Uwv heeft terecht naar voren gebracht dat het stappenplan is gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op inzichtelijke wijze uiteengezet dat de scoliose van appellante weliswaar verder zal toenemen, maar dat ook iemand met een langzaam progressieve scoliose licht tot zeer licht rugsparend werk kan verrichten, zeker voor vier uur per dag en tenminste een uur aaneengesloten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens voorbeelden gegeven van taken die appellante zou kunnen uitoefenen, ondanks haar beperkte rugbelastbaarheid. Het Uwv heeft verder vermeld dat appellante niettemin geen arbeidsvermogen had, omdat zij vanwege forse psychosociale problematiek niet beschikte over basale werknemersvaardigheden. Als dakloze ontbrak het appellante aan een vaste en veilige woonomgeving, waardoor bijvoorbeeld het op tijd verschijnen bij een werkgever moeilijk kon zijn. Verder kende appellante financiële problemen en had zij te maken met veel hulpverlenende instanties. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is vervolgens in samenspraak met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd tot de conclusie gekomen dat appellante in de toekomst werknemersvaardigheden zou kunnen ontwikkelen. Hiermee is stap 3 van het stappenplan gevolgd en heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de vragen van stap 1 en 2 impliciet ontkennend beantwoord ten aanzien van de psychische en psychosociale problematiek.
4.5.
Het Uwv is voldoende gemotiveerd tot het standpunt gekomen dat appellante op de aanvraagdatum (datum in geding) niet beschikte over arbeidsvermogen, omdat bij haar basale werknemersvaardigheden ontbraken. Het Uwv heeft ook voldoende gemotiveerd dat deze situatie niet duurzaam was, gelet op de te verwachten positieve gevolgen van het krijgen van onderdak met een bijbehorend traject naar zelfstandig kunnen gaan wonen en een behandelmogelijkheid bij de GGZ. Appellante heeft geen (medische) informatie ingebracht die aanknopingspunten biedt om te twijfelen aan de conclusies die de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben getrokken.
4.6.
Omdat twijfel aan de beoordeling door het Uwv ontbreekt, bestaat geen aanleiding een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.7.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins , in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2020.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) A.L. Abdoellakhan