ECLI:NL:CRVB:2020:3102
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake Ziektewetuitkering en kostenvergoeding
Op 9 december 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering. Appellant had zich op 1 februari 2010 ziek gemeld na een kaakoperatie en ontving aanvankelijk een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 12 januari 2011, omdat appellant weer geschikt werd geacht voor zijn werk als breker. Appellant heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze beslissing. In 2014 verzocht hij het Uwv om terug te komen op dit besluit, maar zijn verzoek werd afgewezen. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv gegrond, maar het Uwv ging in incidenteel hoger beroep.
De Centrale Raad oordeelde dat de gronden van appellant in hoger beroep in wezen een herhaling waren van eerdere argumenten. De Raad onderschreef de conclusie van de verzekeringsarts en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van zijn oordeel. Het rapport van AIM, dat door appellant was ingediend, had geen betrekking op de relevante medische situatie op 1 februari 2011. De Raad concludeerde dat het feit dat appellant in 2020 volledig arbeidsongeschikt werd bevonden in het kader van de Participatiewet, geen invloed had op de beoordeling van zijn situatie in 2011.
Daarnaast oordeelde de Raad dat het Uwv terecht het verzoek van appellant om vergoeding van de kosten in bezwaar had afgewezen, omdat het primaire besluit niet was herroepen. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het Uwv verplichtte tot vergoeding van kosten en verklaarde het beroep van appellant ongegrond. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank voor het overige.