ECLI:NL:CRVB:2020:311

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2020
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
18/2343 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor geselecteerde functies onder de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die sinds 25 maart 2011 niet meer in staat is om zijn werk als financieel controller uit te voeren. Appellant had eerder een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen, maar na een herbeoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt was, met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 79,07%. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en heeft hoger beroep ingesteld.

De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de verzekeringsartsen de klachten van appellant adequaat hadden meegewogen en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de eerdere beoordeling in twijfel trokken. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten en voerde hij aan dat het Uwv niet zorgvuldig had gekeken naar zijn beperkingen en dat hij niet in staat was de geselecteerde functies te vervullen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op een toereikende wijze had gemotiveerd waarom de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant, ondanks zijn beperkingen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep geen doel trof. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, met B.V.K. de Louw als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 14 februari 2020.

Uitspraak

18/2343 WIA
Datum uitspraak: 14 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
21 maart 2018, 17/3240 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P.J. van de Griend hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2020. Voor appellant is verschenen mr. Van de Griend. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Breevoort.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is op 25 maart 2011 uitgevallen voor zijn werk als financieel controller voor 40 uur per week. Bij besluit van 12 augustus 2013 heeft het Uwv appellant met ingang van 22 maart 2013 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, omdat hij met ingang van die datum 100% arbeidsongeschikt is. Bij brief van 23 augustus 2016 heeft de voormalig werkgever, die eigenrisicodrager is, het Uwv verzocht om een herbeoordeling. In dat kader heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 oktober 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 10 november 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant meer arbeidsgeschikt is, dat de mate van arbeidsongeschiktheid 79,07% bedraagt en dat de hoogte van de WGA- loonaanvullingsuitkering van appellant tot 1 december 2018 onveranderd gebaseerd blijft op een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Vanaf die datum geldt een inkomenseis van € 942,73. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 18 april 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen de klachten van appellant hebben onderkend en meegewogen bij hun medische beoordeling. Hierbij is ook rekening gehouden met informatie afkomstig van de behandelend sector en met de informatie die appellant heeft ingewonnen bij de door hem ingeschakelde arts. Appellant heeft in beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die voldoende aanleiding geven tot twijfel aan de zorgvuldigheid waarmee de medische onderzoeken zijn uitgevoerd of aan de inzichtelijkheid of juistheid van die adviezen. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep meer beperkingen had moeten aannemen. Tevens is genoegzaam beargumenteerd waarom een aantal beperkingen die in 2013 wel werden aangenomen, niet zijn vastgelegd in de FML van 20 oktober 2016. De rechtbank heeft geen grond gezien voor het oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt. Vergelijking van het inkomen dat appellant in de geselecteerde functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 79,07%.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat het Uwv niet op een zorgvuldige wijze naar zijn beperkingen heeft gekeken en zijn klachten onvoldoende heeft meegewogen. Hij is niet in staat de geselecteerde functies te verrichten. Appellant is met name van mening dat in de functie administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) sprake is van te veelvuldige storingen en onderbrekingen waardoor er sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid, onduidelijk is waarom deze functie wel geschikt is terwijl een andere functie niet gehandhaafd kon worden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht, onder verwijzing naar de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 juli 2018, 13 december 2019 en 6 januari 2020 de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 3 november 2016 heeft vastgesteld op 79,07%.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over de wijze waarop het Uwv zijn beperkingen heeft bezien en vastgesteld is een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze grond in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML moet appellant in staat worden geacht de geselecteerde functies medewerker personeelszaken (SBC-code 515090), administratief medewerker (SBC-code 315133) en administratief ondersteunend medewerker/teamondersteuner (SBC-code 315100) te vervullen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het Resultaat functiebeoordeling en in de rapporten van 11 juli 2018, 13 december 2019 en 6 januari 2020 op toereikende en inzichtelijke wijze gemotiveerd waarom genoemde functies – met inachtneming van de daarin voorkomende signaleringen – voor appellant geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft – na overleg met de arbeidsdeskundig analist – op adequate wijze onderbouwd dat de belasting in functie met SBC-code 315100 in overeenstemming is met de belastbaarheid van appellant. Uit de functiebeschrijving van de teamondersteuner blijkt van telefonische contacten, die vooral uitgaand zijn. Niet blijkt van veelvuldig – ongepland – contact met collega’s. Er is geen sprake van strijd met de beperking van appellant dat hij is aangewezen op arbeid zonder veelvuldige storingen en/of onderbrekingen. De stelling van appellant dat in de vervallen functie van boekhouder, loonadministrateur meer onderbrekingen voorkomen, slaagt niet. Die functie behelst onder meer schriftelijke én mondelinge afhandeling van vragen.
4.5.
Uit hetgeen onder 4.3 en 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) B.V.K. de Louw