ECLI:NL:CRVB:2020:311
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor geselecteerde functies onder de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die sinds 25 maart 2011 niet meer in staat is om zijn werk als financieel controller uit te voeren. Appellant had eerder een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen, maar na een herbeoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt was, met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 79,07%. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en heeft hoger beroep ingesteld.
De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de verzekeringsartsen de klachten van appellant adequaat hadden meegewogen en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de eerdere beoordeling in twijfel trokken. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten en voerde hij aan dat het Uwv niet zorgvuldig had gekeken naar zijn beperkingen en dat hij niet in staat was de geselecteerde functies te vervullen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op een toereikende wijze had gemotiveerd waarom de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant, ondanks zijn beperkingen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep geen doel trof. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, met B.V.K. de Louw als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 14 februari 2020.