ECLI:NL:CRVB:2020:3110
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-loonaanvullingsuitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die zich ziek had gemeld na een auto-ongeval, ontving een loongerelateerde WGA-uitkering, maar deze werd beëindigd door het Uwv op basis van een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde medische beperkingen juist waren. Appellant voerde aan dat de verzekeringsarts zijn beperkingen had onderschat en dat hij niet geschikt was voor de geduide functies, waaronder die van huishoudelijk medewerker.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt het oordeel van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv op goede gronden de WGA-loonaanvullingsuitkering heeft beëindigd. De Raad stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd heeft waarom appellant medisch geschikt is voor de functies die aan de schatting ten grondslag liggen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.