ECLI:NL:CRVB:2020:3141

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
19/1973 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over toekenning IVA-uitkering en duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een werkgever tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De werkgever, die eigen risicodrager is voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen IVA-uitkering toe te kennen aan een werknemer die op 25 april 2017 volledig arbeidsongeschikt was verklaard. De rechtbank had het beroep van de werkgever ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de volledige arbeidsongeschiktheid van de werknemer op de genoemde datum niet duurzaam was.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de arbeidsongeschiktheid van de werknemer op 25 april 2017 niet duurzaam was. De Raad heeft daarbij verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de verzekeringsarts, die concludeerden dat er op de datum in geding behandelmogelijkheden waren voor de werknemer. De Raad heeft ook benadrukt dat de medische situatie van de werknemer op 25 april 2017 bepalend is voor de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid, en dat latere medische informatie over lithiumintoxicaties niet relevant is voor deze beoordeling.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep van de werkgever afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 10 december 2020.

Uitspraak

19.1973 WIA

Datum uitspraak: 10 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 maart 2019, 18/2070 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[werkgever] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werknemer] (werknemer)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft C. Rigters-Snijders hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld door verzekeringsarts mr. J.T.J.A. Klijn.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 29 oktober 2020. Voor appellante is mr. Klijn verschenen. Werknemer is verschenen. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is eigen risicodrager voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Werknemer is als assurantieadviseur fulltime werkzaam geweest in dienst van appellante en is op 28 april 2015 arbeidsongeschikt geworden. Bij besluit van 16 juni 2017 heeft het Uwv werknemer na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 25 april 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Het Uwv zal de WGA-uitkering op appellante verhalen.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 15 maart 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat aan werknemer geen IVA-uitkering wordt toegekend, omdat geen sprake is van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat alleen medische informatie die betrekking heeft op de voor dit geding relevante datum 25 april 2017 bij de beoordeling een rol kan spelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat terecht door het Uwv is geconcludeerd dat de volledige ongeschiktheid van werknemer niet duurzaam was en dat werknemer per genoemde datum geen recht had op een IVA-uitkering. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd, dat bij werknemer op 25 april 2017 geen sprake was van een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Werknemer volgde diverse behandelingen en er was een redelijk tot goede kans op verbetering van de belastbaarheid. Voor dit standpunt is volgens de rechtbank steun te vinden in een brief van de behandelend arts van 7 juni 2017, waarbij de rechtbank heeft laten meewegen dat er geen medische informatie is die aan de juistheid van dat standpunt doet twijfelen. Daaraan kan de latere toekenning per 1 augustus 2018 van een IVA-uitkering aan werknemer niet afdoen, omdat dat verband houdt met lithiumintoxicaties na de datum in geding.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat werknemer recht heeft op een IVA‑uitkering. Zijn volledige arbeidsongeschiktheid is ten onrechte niet aangemerkt als duurzaam. Aanvankelijk is ervan uitgegaan dat werknemer via lithium behandeld kon worden, maar later is gebleken dat dat niet het geval was. Het Uwv heeft werknemer daarom per 1 augustus 2018 een IVA-uitkering toegekend. Dat betekent echter dat er op de datum in geding dus geen behandelmogelijkheden waren en werknemer duurzaam volledig arbeidsongeschikt was. Appellante heeft gesteld dat de lithiumintoxicatie al in de bezwaarfase duidelijk is geworden en dus moet worden meebeoordeeld bij de situatie op 25 april 2017.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Ter beoordeling is of de rechtbank terecht het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. Tussen partijen is niet in geschil dat werknemer volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, moet worden beoordeeld of de volledige arbeidsongeschiktheid van werknemer op de datum in geding 25 april 2017, moet worden geacht ook duurzaam te zijn, zodat werknemer daarmee recht heeft op een IVA-uitkering.
4.2.
Voor een uiteenzetting van de toepasselijke wettelijke bepalingen, het beoordelingskader en relevante rechtspraak wordt verwezen naar de overwegingen 8 tot en met 10 van de aangevallen uitspraak.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 maart 2018 en de verzekeringsarts van 31 mei 2017 en 14 juni 2017 toereikend heeft gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van werknemer op 25 april 2017 nog niet duurzaam was. Uit de brief van 7 juni 2017 volgt dat de behandelend artsen van werknemer meerdere therapieonderdelen wilden toepassen, naast het instellen op adequate medicatie. Dat vanaf eind 2017 sprake was van meerdere lithiumintoxicaties betekent niet dat per 25 april 2017 al sprake was van een ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Die mogelijkheden waren er wel zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep begrijpelijk heeft geconcludeerd. Ook diens conclusie dat er een goede verwachting was dat de belastbaarheid van werknemer zou verbeteren, vindt steun in de genoemde brief van de behandelaars. Andere medische informatie die gericht is op de medische situatie en de behandelmogelijkheden van werknemer vanaf 25 april 2017 is niet aanwezig, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. Voor het betrekken van de nieuwe medische gegevens betreffende de medische situatie vanaf eind 2017 bestond geen aanleiding, omdat voor het medisch oordeel over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid een inschatting van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van werknemer, op de datum in geding bepalend is (zie bijvoorbeeld de ook in de aangevallen uitspraak genoemde uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:999). Het maakt geen verschil dat deze informatie over de lithiumintoxicatie in de periode vanaf eind 2017 dateert van begin 2018 en dus nog voor het bestreden besluit. Het gaat om de feiten en omstandigheden op 25 april 2017. Het standpunt van appellante wordt dus niet gevolgd.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) A.L. Abdoellakhan