ECLI:NL:CRVB:2020:3144
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van inlichtingenverplichting en economische activiteit van bedrijf
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 6 september 2018. De appellant had een aanvraag voor bijstand ingevolge de Participatiewet ingediend, maar deze was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant onvoldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie en de wijze waarop hij in zijn onderhoud voorzag. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De kern van het geschil betrof de inlichtingenverplichting van de appellant, die geen inzage had gegeven in de bankrekeningen van zijn bedrijf X. De appellant stelde dat bedrijf X niet meer actief was en dat de bankrekeningen niet relevant waren voor zijn recht op bijstand, omdat deze als privérekeningen door zijn broer werden gebruikt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het feit dat het bedrijf ingeschreven stond in het handelsregister, de veronderstelling rechtvaardigde dat het economisch actief was en tot het vermogen van de appellant behoorde. De appellant had geen objectieve gegevens overgelegd die zijn stelling onderbouwden.
De Raad concludeerde dat de appellant de inlichtingenverplichting had geschonden door geen inzage te geven in de bankrekeningen van bedrijf X. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Het hoger beroep van de appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, met ondertekening door de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer.