ECLI:NL:CRVB:2020:3160

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
17/7124 AOW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag AOW-pensioen op basis van huwelijkse tijdvakken en arbeidsongeschiktheidsuitkering echtgenoot

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, geboren in 1951 en gehuwd met een man die van 1966 tot 1972 in Nederland woonde en werkte, had een aanvraag voor een AOW-pensioen ingediend. Deze aanvraag werd afgewezen omdat niet kon worden vastgesteld of haar echtgenoot verzekerd was voor de AOW gedurende hun huwelijk. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante geen recht had op AOW-pensioen, omdat zij zelf niet in Nederland had gewoond of gewerkt en de huwelijkse tijdvakken niet konden worden vastgesteld.

Appellante stelde in hoger beroep dat zij recht had op een pensioen, verwijzend naar de Nederlandse uitkering van haar echtgenoot en haar eigen arbeidsongeschiktheid. De Sociale verzekeringsbank (Svb) betwistte dit en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de hoogte van de uitkering van de echtgenoot. De Raad oordeelde dat er geen gegevens beschikbaar waren die bevestigden dat de echtgenoot verzekerd was voor de AOW, en dat appellante geen huwelijkse tijdvakken had vervuld die aanspraken op AOW-pensioen konden rechtvaardigen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de argumenten van appellante niet voldoende waren om haar aanspraak op AOW-pensioen te onderbouwen. De Raad benadrukte dat de omstandigheden van appellante, zoals haar ziekte en arbeidsongeschiktheid, niet konden leiden tot een recht op AOW-pensioen dat haar niet toekwam op basis van de geldende wetgeving.

Uitspraak

17.7124 AOW-PV

Datum uitspraak: 10 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 september 2017, 17/2847 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Zitting heeft: A. van Gijzen
Griffier: R.H. Koopman
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2020. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich via een beeldverbinding laten vertegenwoordigen door
mr. S. Pinar.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Appellante is geboren in 1951 en is in 1979 getrouwd met [naam echtgenoot] , geboren in 1924. De echtgenoot van appellante heeft van 1966 tot 1972 in Nederland gewoond en gewerkt. De echtgenoot is overleden op [sterfdatum] 1987.
1.2.
Op 9 juni 2016 heeft appellante een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. De aanvraag is afgewezen bij besluit van 10 november 2016.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 10 april 2017 ongegrond verklaard. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat appellante niet in Nederland heeft gewoond of gewerkt en nog niet met [naam echtgenoot] was gehuwd toen deze in Nederland woonde en werkte.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante tegen het besluit van 10 april 2017 ongegrond verklaard. Geoordeeld is dat appellante geen recht heeft op een pensioen ingevolge de AOW. Appellante is zelf niet verzekerd geweest voor de AOW omdat zij niet in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Er is geen sprake van huwelijkse tijdvakken omdat de periode waarin [naam echtgenoot] in Nederland woonde en werkte voor de datum van het huwelijk ligt. De rechtbank heeft overwogen dat aan haar oordeel niet afdoet dat appellante ziek en arbeidsongeschikt is.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat zij recht heeft op een pensioen. Zij wijst er op dat haar echtgenoot een Nederlandse uitkering heeft ontvangen en dat zij geen inkomsten heeft, ziek is en meer dan 70% arbeidsongeschikt.
3.2.
De Svb heeft het standpunt ingenomen dat appellante geen recht heeft op een AOW‑pensioen.
4. De Raad is tot de volgende beoordeling gekomen.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of appellante in de periode van [trouwdatum] 1979 tot en met [sterfdatum] 1987, waarin zij gehuwd was met de echtgenoot, huwelijkse tijdvakken heeft vervuld in verband waarmee aanspraken op AOW-pensioen zijn ontstaan.
4.2.
Ter onderbouwing van haar stelling dat haar echtgenoot een Nederlandse uitkering heeft ontvangen, heeft appellante een beslissing van 31 oktober 1977 van het voormalige Gemeenschappelijk administratiekantoor (GAK) overgelegd. Daarin is [naam echtgenoot] met ingang van 7 december 1976 een uitkering ingevolge de Nederlandse arbeidsongeschiktheidswetten toegekend. Ook heeft zij een verzoek van 7 april 1987 van het GAK gericht aan [naam echtgenoot] , ingebracht, waarin hij is gevraagd om een bewijs van leven over te leggen.
4.3.
De Svb heeft hierover het standpunt ingenomen dat de door appellante overgelegde informatie onvoldoende is om huwelijkse tijdvakken aan te nemen, omdat niet kan worden vastgesteld wat de hoogte was van de uitkering die de echtgenoot gedurende het huwelijk ontving. De Svb is nagegaan welke informatie aanwezig is bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), die de rechtsopvolger van het GAK is. Het Uwv heeft laten weten dat niet kan worden aangegeven hoe hoog de uitkering van de echtgenoot was, omdat daarover geen gegevens bewaard zijn gebleven.
4.4.
Het standpunt van de Svb is juist. Voor de vraag of de echtgenoot op grond van de arbeidsongeschiktheidsuitkering verzekerd is geweest gedurende het huwelijk met appellante is van belang of de echtgenoot een uitkering ontving naar een arbeidsongeschiktheid van 45% of hoger. Of dit het geval was blijkt niet uit de door appellante overgelegde gegevens. Ook de Svb of het Uwv beschikken niet over gegevens waaruit dit blijkt. Appellante heeft, na daartoe herhaaldelijk in de gelegenheid te zijn gesteld, geen nadere gegevens verstrekt. Nu niet kan worden vastgesteld wat de hoogte van de uitkering van de echtgenoot was, is niet vast te stellen dat de echtgenoot op grond van deze uitkering verzekerd was voor de AOW gedurende het huwelijk met appellante. Daarom kan niet worden aangenomen dat appellante huwelijkse tijdvakken heeft vervuld in verband met de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de echtgenoot.
4.5.
Voor wat appellante voor het overige heeft aangevoerd, wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven. Dat appellante – naar haar zeggen – ziek en arbeidsongeschikt is en geen inkomen heeft, kan er niet toe leiden dat de Svb appellante een AOW-pensioen moet toekennen dat haar niet toekomt op grond van de AOW of het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko.
4.6.
Uit de voorgaande overwegingen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) R.H. Koopman (getekend) A. van Gijzen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.