ECLI:NL:CRVB:2020:3162

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
18/5395 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekken en terugvorderen van bijstand wegens structurele handel op Marktplaats

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellanten ontvingen vanaf 27 december 2012 bijstand naar de norm voor gehuwden op basis van de Participatiewet. Naar aanleiding van een melding dat appellant mogelijk handelde via Marktplaats, heeft de gemeente Utrecht een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek toonde aan dat appellant in de periode van 14 april 2013 tot en met 22 juli 2017 in totaal 1829 advertenties op Marktplaats had geplaatst, wat duidde op structurele handel op grote schaal. De gemeente heeft daarop besloten de bijstand van appellanten in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, omdat zij hun inlichtingenverplichting hadden geschonden.

De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen het besluit van de gemeente ongegrond verklaard, en appellanten hebben hiertegen hoger beroep ingesteld. In hoger beroep hebben appellanten betoogd dat het bestreden besluit onvoldoende feitelijke grondslag heeft. De Raad heeft echter geoordeeld dat de onderzoeksbevindingen voldoende basis bieden voor de conclusie dat de advertenties aan appellant kunnen worden toegerekend. De Raad bevestigde dat er geen sprake was van incidentele verkoop van privégoederen, maar van structurele handel, en dat appellanten hadden moeten melden dat zij actief waren op Marktplaats. De Raad heeft het hoger beroep verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

18.5395 PW

Datum uitspraak: 1 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 31 augustus 2018, 18/1249 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen vanaf 27 december 2012 bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van een melding van het Team Jongeren dat appellant mogelijk zou handelen via de website Marktplaats.nl (Marktplaats), heeft een sociaal rechercheur van Team Handhaving, werkzaam bij Werk en Inkomen van de gemeente Utrecht, een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. De sociaal rechercheur heeft onder meer dossieronderzoek en onderzoek op internet verricht, politiegegevens opgevraagd, het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) en Suwinet geraadpleegd, informatie bij Marktplaats gevorderd en appellant verhoord. Uit het register van de KvK kwam naar voren dat appellant op 15 oktober 2015 is gestart met een eenmanszaak, [naam eenmanszaak], een onderneming in telefoons, hardware en telefoonreparatie. Als bezoek- en postadres van de onderneming stond het (toenmalige) adres van appellant vermeld. Uit de gegevens van Marktplaats blijkt dat in de periode van 14 april 2013 tot en met 22 juli 2017 (met uitzondering van oktober, november en december 2013) in totaal 1829 advertenties onder drie verschillende emailadressen op Marktplaats waren geplaatst, waarin appellant in meerdere categorieën (telecommunicatie, computers en software, spelcomputers en games, audio tv en foto) artikelen te koop aanbood en telefoons en aanverwante artikelen te koop vroeg. Verder zijn identificerende gegevens gevorderd met betrekking tot bekend geworden emailadressen, telefoonnummers en advertentienummers. Appellant heeft blijkens eerdere processen-verbaal van de politie onder meer verklaard dat hij telefoons opkoopt en hiervoor onder andere advertenties op Marktplaats plaatst. Een boekhouding heeft appellant niet bijgehouden. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport met bijlagen van 12 juli 2017.
1.2.
De onderzoeksbevindingen zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
20 juli 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 februari 2018 (bestreden besluit), de bijstand van appellanten van 24 april 2013 tot en met 30 september 2013 en met ingang van
1 januari 2014 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 73.266,73 van appellanten terug te vorderen.
1.3.
Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant in de genoemde perioden veelvuldig goederen via advertenties op Marktplaats verhandelde en dat appellanten daarvan geen melding hebben gemaakt. Daarmee hebben zij de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden. Gelet op de aard, omvang en duur van de verkoopactiviteiten kan niet worden gesproken van incidentele handel in privégoederen. Omdat appellanten geen objectieve en verifieerbare administratie, boekhouding of controleerbare gegevens hebben verstrekt kan geen reconstructie worden gemaakt van de activiteiten en de daarmee verworven inkomsten, zodat het recht op bijstand niet is vast te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is, anders dan appellanten, van oordeel dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag bieden voor het standpunt van het college dat appellant in de hier van belang zijnde periode, die loopt van 24 april 2013 tot en met
30 september 2013 en van 1 januari 2014 tot en met 20 juli 2017, heeft gehandeld op Marktplaats
.In de periode vanaf april 2013 zijn in totaal ruim 1800 advertenties in meerdere categorieën op Marktplaats geplaatst waarin telefoons en aanverwante artikelen te koop werden aangeboden en te koop werden gevraagd.
Volgens de rechtbank heeft het college, gelet op onderzoeksbevindingen, op goede gronden de op Marktplaats geplaatste advertenties aan appellant toegerekend. Het e-mailadres
[emailadres]is terecht aan appellant gekoppeld. Dit e-mailadres, dat appellant bij de inschrijving van zijn bedrijf [naam eenmanszaak] bij de KvK zelf heeft opgegeven, is gedurende de hele periode gebruikt. Met dit e-mailadres zijn 1420 advertenties geplaatst op Marktplaats met een zevental mobiele nummers. De rechtbank volgt appellant niet in zijn standpunt dat die telefoonnummers niet aan hem kunnen worden gekoppeld. Het telefoonnummer eindigend op *733 bijvoorbeeld, is verbonden met het bedrijf [naam eenmanszaak] en is door appellant tijdens een aangifte van diefstal op 3 maart 2016 opgegeven als behorend bij zijn mobiele telefoon. Dit telefoonnummer is veelvuldig gebruikt in advertenties op Marktplaats. Dat dit telefoonnummer in september 2017, dus na de hier van belang zijnde periode, op naam van de broer van appellant staat, maakt dit niet anders. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat appellant ook andere telefoonnummers bij verschillende gelegenheden bij de politie heeft opgegeven als zijnde zijn telefoonnummer, zodat die nummers terecht aan hem zijn gekoppeld.
Gelet op de aard, omvang en duur van de (verkoop)activiteiten op Marktplaats was er volgens de rechtbank geen sprake van incidentele verkoop van privégoederen, maar van structurele handel op grote schaal. Appellanten hadden hiervan melding moeten maken bij het college. Door dit na te laten, hebben zij de inlichtingenverplichting geschonden. Het had appellanten redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de (verkoop)activiteiten op Marktplaats van invloed konden zijn op het recht op bijstand. Omdat er geen boekhouding is bijgehouden en controleerbare gegevens over de activiteiten, transacties en de inkomsten ontbreken, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellanten hebben aangevoerd dat het bestreden besluit een toereikende feitelijke grondslag mist. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de op Marktplaats geplaatste advertenties aan appellant kunnen worden toegerekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden waarop het hoger beroep berust zijn een herhaling van wat appellanten in beroep hebben aangevoerd. Appellanten hebben - samengevat - opnieuw betoogd dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de telefoonnummers, in het bijzonder het nummer dat eindigt op *733, aan appellant kunnen worden toegeschreven. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan en heeft terecht geoordeeld dat de getraceerde
e-mailadressen en telefoonnummers, en daarmee ook de advertenties op Marktplaats, aan appellant kunnen worden toegerekend. Appellanten hebben niet onderbouwd en geen redenen aangevoerd waarom die gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig is. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel rust.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2020.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) R.B.E. van Nimwegen