Uitspraak
19.4895 WW
OVERWEGINGEN
Verzoeker heeft in zijn verzoek om herziening gesteld dat de Raad ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Centrale Raad van Beroep
Op 16 december 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 19/4895 WW, waarin verzoeker een verzoek om herziening indiende van een eerdere uitspraak van de Raad van 11 november 2019. Verzoeker had in 2015 het Uwv verzocht om schadevergoeding wegens onrechtmatige besluiten. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van verzoeker gegrond verklaarde, heeft verzoeker nu gesteld dat de Raad ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Tijdens de zitting op 11 november 2020 heeft verzoeker erkend dat zijn standpunt betrekking had op een andere procedure. De Raad oordeelde dat er geen nieuw feit was gesteld dat voldeed aan de voorwaarden voor herziening volgens artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. De Raad bevestigde dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de uitspraak, maar om onjuist gebleken feiten te corrigeren. Aangezien verzoeker niet aan de voorwaarden voor herziening voldeed, werd het verzoek afgewezen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.