ECLI:NL:CRVB:2020:3204
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep WIA-uitkering en medische beoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 2 november 2015 ziek meldde met psychische klachten, had eerder een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, welke door het Uwv was afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant, ondanks zijn klachten. Appellant had aangevoerd dat zijn tinnitus en andere klachten niet voldoende waren meegenomen in de beoordeling, maar de Raad vond dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening had gehouden met zijn klachten.
De Raad oordeelde verder dat de beroepsgronden van appellant, die voornamelijk herhalingen waren van eerdere argumenten, niet slaagden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een deskundigenonderzoek. De beslissing van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen werd daarmee bevestigd, en de Raad concludeerde dat appellant niet in aanmerking kwam voor een uitkering op basis van de Wet WIA.