ECLI:NL:CRVB:2020:3209
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beëindiging WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante. Appellante, die sinds 12 april 2012 arbeidsongeschikt was, ontving vanaf 10 april 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 12 november 2017 geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv ten onrechte geen urenbeperking heeft vastgesteld en dat de rechtbank niet voldoende rekening heeft gehouden met haar medische situatie.
De Raad heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de verzekeringsartsen op inzichtelijke wijze hebben toegelicht dat er voor appellante geen urenbeperking gold op de datum in geding. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te raadplegen, aangezien de medische rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwing boden voor hun conclusies. De Raad heeft ook het standpunt van het Uwv gevolgd dat de bevindingen van de arts van A-REA niet relevant waren voor de WIA-beoordeling, omdat deze arts niet door appellante is onderzocht en de rapportage dateerde van bijna vijf maanden na de datum in geding.
Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en de aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.