ECLI:NL:CRVB:2020:3241
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep WIA-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant met psychische klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 24 februari 2014 ziekmeldde met psychische klachten, had eerder een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had op 10 januari 2018 besloten om appellant geen WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank Gelderland in een eerdere uitspraak bevestigd.
In hoger beroep voerde appellant aan dat hij niet in staat is om werkzaamheden te verrichten en dat zijn klachten onvoldoende worden onderkend. Hij betwistte de geschiktheid van de geselecteerde functies en wees op innerlijke tegenstrijdigheden in de rapporten van de verzekeringsartsen. De Raad oordeelde echter dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. De verzekeringsartsen hadden overtuigend toegelicht dat appellant belastbaar was, met inachtneming van zijn beperkingen.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om aan de medische conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. De beroepsgrond van appellant dat hij niet kan samenwerken, werd verworpen, omdat hij in de Functionele Mogelijkhedenlijst niet beperkt was geacht op dat punt. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de beslissing van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen aan appellant.