ECLI:NL:CRVB:2020:3243

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
18/5097 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in hoger beroep inzake Ziektewet-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant ontving sinds 3 januari 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), maar zijn uitkering werd opgeschort door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) omdat hij geen gehoor gaf aan verzoeken om een medische machtiging op te sturen. Het Uwv handhaafde deze opschorting en beëindigde uiteindelijk de uitkering, omdat de arbeidsongeschiktheid niet kon worden vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk, omdat hij geen beroep had ingesteld tegen een eerder besluit dat formele rechtskracht had gekregen.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat de rechtbank nalatig was geweest en dat hij nooit had geweigerd mee te werken aan het onderzoek van het Uwv. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er geen procesbelang was, omdat het hoger beroep niet zou leiden tot een uitbetaling van de ZW-uitkering, die al per 1 november 2017 was beëindigd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden van de appellant niet voldoende waren om aan te tonen dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld over het ontbreken van procesbelang.

De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en dat een appellant niet kan volstaan met principiële vragen over privacy als er geen reëel belang is bij de uitkomst van de procedure. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 augustus 2018, 18/1338 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 december 2020

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft de gronden aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2020. Appellant is verschenen bijgestaan door [naam]. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving sinds 3 januari 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 6 december 2017 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant met ingang van 1 november 2017 opgeschort, omdat hij geen gehoor heeft gegeven aan de verzoeken om een medische machtiging op te sturen.
1.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 16 januari 2018 (bestreden besluit) het bewaar van appellant tegen het besluit van 6 december 2017 ongegrond verklaard en het besluit van 6 december 2017 gehandhaafd onder wijziging van de motivering daarvan. Het Uwv heeft de ZW-uitkering geschorst, omdat de arbeidsongeschiktheid niet kan worden vastgesteld aangezien appellant niet bereikbaar is, geen gehoor geeft aan het verzoek om zelf contact met UWV op te nemen en de machtiging niet ondertekent.
1.3.
Appellant is vervolgens opgeroepen voor een onderzoek in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling, waarvoor hij zich heeft afgemeld. Daarop heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant bij besluit van 21 februari 2018 beëindigd, omdat het recht niet kan worden vastgesteld. Bij besluit van 12 juni 2018 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 februari 2018 ongegrond verklaard en de beëindigingsdatum vastgesteld op 1 november 2017. Tegen dit besluit heeft appellant geen beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat appellant tegen het besluit van 12 juni 2018 geen beroep heeft ingesteld, terwijl dit besluit wel aan hem bekend was. Het besluit van 12 juni 2018 heeft formele rechtskracht gekregen en is in rechte onaantastbaar geworden. Hierdoor kan appellant met het beroep tegen het besluit tot opschorting van de ZW-uitkering niet het door hem nagestreefde doel bereiken. Als het in geding zijnde opschortingsbesluit al zou worden herroepen, leidt dit immers niet tot een uitbetaling van de ZW-uitkering, omdat deze per 1 november 2017 is beëindigd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank nalatig en onzorgvuldig is geweest door voorbij te gaan aan wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. Appellant heeft herhaald dat hij nooit heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek van het Uwv. Ten onrechte is de weigering om toestemming te verlenen tot inzage in het medisch dossier gelijkgesteld met het niet invullen en retourneren van een formulier.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, is volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 28 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:995) eerst sprake van een voldoende procesbelang indien het resultaat dat de indiener van het bezwaar of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
4.2.
De door appellant naar voren gebrachte gronden in hoger beroep zien, net als de gronden die in beroep zijn aangevoerd, op de inhoud van de zaak, terwijl de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat aan een inhoudelijke beoordeling niet werd toegekomen, omdat appellant geen procesbelang heeft. Uit deze gronden kan niet worden afgeleid dat en waarom de rechtbank ten onrechte tot dat oordeel is gekomen. Ook uit de overige gegevens in het dossier is niet gebleken dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van procesbelang. Volledigheidshalve wijst de Raad erop dat uit de onder 4.1 bedoelde rechtspraak volgt dat geen procesbelang gelegen kan zijn in de wens van appellant een antwoord te krijgen op principiële vragen die hij heeft gesteld over de mogelijke schending van zijn privacy.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Om die reden wordt niet toegekomen aan een bespreking van de door appellant aangevoerde grond dat zijn handelswijze door het Uwv ten onrechte is opgevat als een weigering om mee te werken aan het onderzoek.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2020.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) A.L. Abdoellakhan