ECLI:NL:CRVB:2020:3243
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van procesbelang in hoger beroep inzake Ziektewet-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant ontving sinds 3 januari 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), maar zijn uitkering werd opgeschort door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) omdat hij geen gehoor gaf aan verzoeken om een medische machtiging op te sturen. Het Uwv handhaafde deze opschorting en beëindigde uiteindelijk de uitkering, omdat de arbeidsongeschiktheid niet kon worden vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk, omdat hij geen beroep had ingesteld tegen een eerder besluit dat formele rechtskracht had gekregen.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat de rechtbank nalatig was geweest en dat hij nooit had geweigerd mee te werken aan het onderzoek van het Uwv. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er geen procesbelang was, omdat het hoger beroep niet zou leiden tot een uitbetaling van de ZW-uitkering, die al per 1 november 2017 was beëindigd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden van de appellant niet voldoende waren om aan te tonen dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld over het ontbreken van procesbelang.
De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en dat een appellant niet kan volstaan met principiële vragen over privacy als er geen reëel belang is bij de uitkomst van de procedure. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.