ECLI:NL:CRVB:2020:3254
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na rugklachten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als bedrijfsverzorger in de agrarische sector werkte, meldde zich ziek met rugklachten en heeft sindsdien koerierswerkzaamheden verricht. Na een aanvraag op grond van de Wet WIA heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat appellant belastbaar is, rekening houdend met zijn beperkingen zoals vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het Uwv weigerde echter de WIA-uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen en dat zijn energetisch tekort niet was meegewogen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De Raad onderschreef de conclusie dat de functies die aan appellant zijn voorgelegd, medisch gezien geschikt zijn, en dat de subjectieve beleving van appellant niet leidde tot een andere beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.