ECLI:NL:CRVB:2020:3272

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
18/2311 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering op basis van onvoldoende functies en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn Ziektewet (ZW)-uitkering per 22 juni 2017 te beëindigen. Appellant, die zich op 7 november 2013 ziek meldde met psychische klachten, was eerder in aanmerking gebracht voor ziekengeld. Het Uwv had zijn uitkering beëindigd op basis van de conclusie dat hij meer dan 65% van zijn oude loon kon verdienen, ondanks dat hij niet meer in staat werd geacht om zijn werk als chauffeur uit te voeren. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv de ZW-uitkering niet op goede gronden heeft geweigerd.

De Raad heeft vastgesteld dat er onvoldoende functies zijn om de ZW-beoordeling op te baseren. De medische onderzoeken van het Uwv gaven aan dat appellant fors beperkte beweeglijkheid had in zijn nek, wat niet in overeenstemming was met de eisen van de geselecteerde functies, waaronder die van steksteker. De Raad concludeerde dat de artsen van het Uwv onvoldoende rekening hadden gehouden met de beperkingen van appellant en dat de weigering van de ZW-uitkering per 22 juni 2017 onterecht was. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en de Raad heeft het besluit van het Uwv herroepen, waardoor appellant recht heeft op zijn ZW-uitkering.

Uitspraak

18/2311 ZW
Datum uitspraak: 23 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
10 april 2018, 17/7998 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door [X.]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer, die door middel van videobellen heeft deelgenomen aan de zitting.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als chauffeur. Op 7 november 2013 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede ziektejaar (TVB2) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 5 februari 2015 het ziekengeld van appellant per 6 maart 2015 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als chauffeur, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies, waaronder de functie van steksteker (SBC-code 111010). Het bezwaar van appellant heeft het Uwv bij besluit van 16 juli 2015 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het daartegen gerichte beroep van appellant ongegrond verklaard.
1.3.
Het Uwv heeft appellant vervolgens in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Appellant heeft zich op 22 juni 2017 ziek gemeld met nekklachten. In verband hiermee heeft hij op 7 augustus 2017 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant per 22 juni 2017 doorlopend geschikt geacht voor een van de in het kader van de TVB2 geselecteerde functies, waaronder de functie van steksteker
(SBC-code 111010). Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 9 augustus 2017 vastgesteld dat appellant per 22 juni 2017 geen recht heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 10 november 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek verricht. Daarnaast heeft de rechtbank in wat appellant heeft aangevoerd geen reden gezien voor twijfel aan het medisch oordeel. De arts van het Uwv heeft op grond van de verkregen gegevens, het dagverhaal en de anamnese van appellant geconcludeerd dat niet is voldaan aan de criteria van ‘geen benutbare mogelijkheden’ en dat een gedragsmatig element bijdraagt aan de door hem ervaren klachten en zijn coping. Daarnaast heeft de arts van het Uwv geen andere medisch objectieve afwijkingen geconstateerd ten opzichte van een vorige ZW-beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconstateerd dat de hoofd- en nekklachten van appellant overeenkomen met zijn klachten in 2015 en 2016. Dat voor appellant geen behandeling meer openstaat of dat hij in juni 2017 door de orthopedisch chirurg is doorverwezen naar de pijnpoli wijst volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet op een medisch objectiveerbare afwijking. Verder geeft het medicatieoverzicht volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijk van een ongewijzigd medicatiegebruik. Wat betreft de geestelijke gesteldheid van appellant vinden de artsen van het Uwv in hun medische onderzoeken geen veranderingen die aanleiding vormen meer of verdergaande beperkingen vast te stellen. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant geen andere medische informatie heeft ingebracht die aanleiding geeft voor twijfel aan de medische beoordeling door de artsen van het Uwv en onderschrijft de medische grondslag van het bestreden besluit. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de ZW-uitkering van appellant per 22 juni 2017 terecht heeft beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat zijn nekklachten met uitstraling naar zijn armen en handen alsmede zijn psychische klachten onvoldoende zijn onderkend. Ook heeft het Uwv volgens appellant onvoldoende rekening gehouden met zijn medicatiegebruik ter vermindering van zijn pijnklachten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep diverse stukken van de behandelend sector overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij een EZWb of TVB2. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de weigering van het ziekengeld wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering van appellant niet op goede gronden heeft geweigerd per 22 juni 2017. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
In het rapport van 8 augustus 2017 heeft de arts van het Uwv geconcludeerd dat bij het lichamelijk onderzoek van appellant sprake is van een fors beperkte beweeglijkheid van de cervicale wervelkolom. De arts van het Uwv heeft geconstateerd dat anteflexie (voorwaartse buiging) en retroflexie (achterwaartse buiging) van de nek van appellant niet goed mogelijk zijn. Volgens de arts van het Uwv kan appellant zijn kin maximaal twee centimeter, ongeveer 25 tot 30 graden, omlaag bewegen. De arts van het Uwv heeft tevens geconstateerd dat appellant bij rotatie (draaien) van zijn nek naar links en naar rechts fors beperkt is en niet verder komt dan 20 graden beiderzijds.
4.4.
Het Uwv heeft appellant per 22 juni 2017 doorlopend geschikt geacht voor de bij de TVB2 geselecteerde functie van steksteker (SBC-code 111010). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 13 december 2019 toegelicht dat het leven van alledag van appellant aanknopingspunten geeft om te concluderen dat de functie van steksteker op die datum nog steeds passend is. Deze motivering wordt niet gevolgd. In het Resultaat functiebeoordeling staat bij de functiebelastingen en selectiegegevens van de functie steksteker vermeld dat hoofdbewegingen (omlaag kijken) tijdens 8 werkuren 30 maal ongeveer 30 graden achtereen voorkomen. In aanmerking genomen dat de arts van het Uwv tijdens het lichamelijk onderzoek heeft geconstateerd dat appellant zijn kin niet verder dan ongeveer 25 tot 30 graden naar beneden kan bewegen, kan niet worden uitgesloten dat de belastbaarheid van appellant ten aanzien van hoofdbewegingen in de functie van steksteker wordt overschreden. Daar komt bij dat in deze functie ook dagelijks gedurende niet meer dan ongeveer 8 uren: tijdens 8 werkuren 1 maal ongeveer 60 minuten achtereen (steeds ongeveer 30 graden omlaag kijken naar de stek dien men in de handen heeft) voorkomt. De functie van steksteker kan daarom niet aan de ZW-beoordeling per 22 juni 2017 ten grondslag worden gelegd.
4.5.
Ook de overige functies zoals deze nader zijn geconcretiseerd bij de TVB2 kunnen niet aan de voorliggende ZW-beoordeling ten grondslag worden gelegd. Het betreffen de functies van magazijn, expeditiemedewerker (SBC-code 111220), productiemedewerker voedingsmiddelen industrie (SBC-code 111172), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en houtwarensamensteller (SBC-code 262140). Uit het Resultaat functiebeoordeling volgt dat in deze functies hoofdbewegingen van ongeveer 30 graden of meer voorkomen, waardoor de belastbaarheid van appellant ook in deze functies wordt overschreden. Het gevolg hiervan is dat er onvoldoende functies resteren om de ZW-beoordeling op te kunnen baseren. Dit betekent dat de ZW-uitkering ten onrechte per 22 juni 2017 aan appellant is geweigerd. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en dat de beslissing op bezwaar niet in stand kan blijven. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zal de Raad zelf voorzien en het besluit van 9 augustus 2017 herroepen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt de beslissing op bezwaar van 10 november 2017;
  • herroept het besluit van 9 augustus 2017 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 9 augustus 2017;
  • bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van H.S. Huisman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2020.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) H.S. Huisman