ECLI:NL:CRVB:2020:3300

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
19/3751 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet aannemelijk woonadres

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2020, gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand over de periode van 9 november 2015 tot en met 7 maart 2016. Het college van burgemeester en wethouders van Vaals heeft de bijstand ingetrokken omdat niet aannemelijk is dat de appellant op het uitkeringsadres woonachtig was. De appellant stond sinds 9 november 2015 ingeschreven op het uitkeringsadres, maar er was in de periode van 9 november 2015 tot en met 7 maart 2016 in het geheel geen water verbruikt. Dit werd vastgesteld aan de hand van de meterstanden die op 7 maart 2016 en 17 september 2015 gelijk waren, wat duidt op een extreem laag waterverbruik.

De appellant heeft aangevoerd dat hij niet kan lezen en schrijven en dat de meterstand mogelijk niet goed doorgegeven is door zijn dochter. Echter, de Raad oordeelt dat er geen aanknopingspunten zijn in de stukken die deze bewering ondersteunen. Het extreem lage waterverbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat de woning niet bewoond is, en het is aan de appellant om het tegendeel aannemelijk te maken. De Raad concludeert dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij in de te beoordelen periode op het uitkeringsadres woonachtig was.

Daarnaast heeft de appellant gewezen op een hoger gasverbruik in de periode na de te beoordelen periode, maar dit biedt onvoldoende bewijs voor zijn woonadres in de relevante periode. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank Roermond, die eerder op 23 juli 2019 had geoordeeld in deze zaak. Het hoger beroep van de appellant slaagt niet, en er is geen aanleiding voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

19.3751 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 23 juli 2019, 18/3115 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Vaals (college)
Datum uitspraak: 8 december 2020
Zitting heeft: mr. P.W. van Straalen
Griffier: W.E.M. Maas
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Aydogan.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om een intrekking en terugvordering van bijstand over de periode van 9 november 2015 tot en met 7 maart 2016 (de te beoordelen periode). Het college heeft de bijstand ingetrokken omdat niet aannemelijk is dat appellant in deze periode op het uitkeringsadres woonachtig was.
Appellant stond sinds 9 november 2015 op dit uitkeringsadres ingeschreven. Op 7 maart 2016 is de meterstand van het water doorgegeven. Dit was dezelfde stand als bij de vorige meting op 17 september 2015. Er was dus in de periode van 9 november 2015 tot en met
7 maart 2016 in het geheel geen water verbruikt.
Appellant stelt weliswaar dat hij niet kan lezen en schrijven en dat de meterstand door zijn dochter niet goed kan zijn doorgegeven, maar hiervoor ontbreekt in de stukken een aanknopingspunt. Niet aannemelijk is dat de stand niet goed is doorgegeven.
Dit betekent dat het ervoor moet worden gehouden dat er in de te beoordelen periode geen sprake is geweest van enig waterverbruik.
Een waterverbruik van maximaal 7 m³ per jaar per huishouden – ongeacht het aantal personen van dit huishouden – is extreem laag. Een extreem laag waterverbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat de woning niet wordt bewoond en dat dus de betrokkene niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is dan aan de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van 3 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1986).
In het geval van appellant was er op het uitkeringsadres in het geheel geen sprake van waterverbruik. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij – in weerwil van deze vooronderstelling – toch zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres.
Appellant wijst erop dat het gasverbruik in de te beoordelen periode hoger was dan het gemiddelde verbruik voor een eenpersoonshuishouden. Over de periode van
18 september 2015 tot 1 september 2016 was er een verbruik van 1.289 m³. Dat is normaal voor een eenpersoonshuishouden. Dit betreft echter een langere periode dan de te beoordelen periode. De periode waarin het gasverbruik is gemeten, loopt immers nog een half jaar door na het einde van de te beoordelen periode. Niet duidelijk is wat het verbruik van gas in de te beoordelen periode is geweest en of het gemeten gasverbruik in de periode van
18 september 2015 tot 1 september 2016 niet geheel of vooral heeft plaatsgevonden in de periode vanaf 7 maart 2016. In dit verband valt op dat in de periode van 1 september 2016 tot en met 3 september 2017, dus het jaar erna, sprake was van een toename van het gasverbruik. Dat lag een jaar later op 2.264 m³. Reeds op grond hiervan biedt het gasverbruik onvoldoende aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat appellant in de te beoordelen periode op het uitkeringsadres woonachtig was. Bovendien is ook het verbruik van elektra – dat laag was – in de periode na 1 september 2016 sterk toegenomen.
Omdat er op grond van het ontbreken van waterverbruik een voldoende grondslag is voor het bestreden besluit, behoeven de gronden die zien op de verklaring van appellant en de waarnemingen geen bespreking.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
Voor een kostenveroordeling bestaat dan geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) W.E.M. Maas (getekend) P.W. van Straalen