ECLI:NL:CRVB:2020:3340
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de kostendelersnorm bij bijstandsverlening zonder schriftelijke huurovereenkomst
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de aanvraag van appellante voor bijstand op grond van de Participatiewet (PW), waarbij de kostendelersnorm van toepassing was. Appellante had op 29 januari 2018 een aanvraag ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had deze aanvraag afgewezen omdat er geen schriftelijke huurovereenkomst was en appellante geen huur had betaald. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
Appellante stelde in hoger beroep dat er wel degelijk sprake was van een commerciële huurprijs, maar de Raad oordeelde dat het ontbreken van een schriftelijke overeenkomst en het feit dat er geen huur was betaald, de toepassing van de kostendelersnorm rechtvaardigde. De Raad benadrukte dat het schriftelijkheidsvereiste in artikel 19a van de PW essentieel is voor de beoordeling van de aanvraag en dat appellante niet had aangetoond dat er een huurovereenkomst bestond die aan de voorwaarden voldeed. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de kostendelersnorm in situaties waarin geen schriftelijke huurovereenkomst kan worden overgelegd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.