Uitspraak
17.4994 WAJONG
OVERWEGINGEN
17 december 2014. Mede gelet op het toepasselijke beoordelingskader heeft het Uwv volgens appellant niet kunnen volstaan met de beperkte beoordeling of er sprake is van nova in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Het Uwv had bij de eerste aanvraag de beoordeling of sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid moeten verrichten aan de hand van de criteria van artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2010 en niet aan de hand van het nieuwe criterium arbeidsvermogen. De aanvraag van appellant was niet gericht op een beoordeling aan de hand van de criteria van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015). Appellant heeft verder in hoger beroep herhaald dat de diagnose CVS/ME wel degelijk een nieuw feit is ten opzichte van de eerdere aanvraag. Aan de gestelde diagnose zijn specifieke beperkingen verbonden, waaronder een medische urenbeperking.
31 augustus 2020 te kennen gegeven dat er voor het verleden, noch voor de toekomst reden is gezien om terug te komen van het besluit van 17 december 2014. Appellant voldoet op en na zijn achttiende verjaardag niet aan de voorwaarde dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2010, welke voorwaarde van toepassing is, gelet op de datum waarop appellant zijn eerste aanvraag heeft ingediend. Dit standpunt berust op rapporten van 30 april 2020 en 20 augustus 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een Kritische Functionele Mogelijkhedenlijst (KFML) van 23 april 2020 opgesteld, waarin de beperkingen van appellant in verband met CVS/ME op en na zijn achttiende verjaardag zijn opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat de aangenomen beperkingen in essentie ongewijzigd zijn na de achttiende verjaardag van appellant. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van de door hem geselecteerde functies vastgesteld op 37,14%. Appellant is daarmee gedeeltelijk arbeidsongeschikt en niet volledig en duurzaam, waardoor er geen recht op een Wajong-uitkering is ontstaan.
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 2.100,-;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,-aan appellant vergoedt.