ECLI:NL:CRVB:2020:339

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
18/3390 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in het kader van de Wet WIA. Appellant heeft zich op 19 januari 2015 ziek gemeld met psychische klachten en heeft in het verleden een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant per 1 maart 2018 volledig arbeidsongeschikt is, maar heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van 16 januari 2017 tot 1 maart 2018 vastgesteld op 28,30%. Dit percentage is van belang voor een aanvulling op de WIA-uitkering van het pensioenfonds. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellant zijn standpunt dat het Uwv zijn medische beperkingen heeft onderschat niet voldoende heeft onderbouwd met objectieve medische stukken. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar de Raad oordeelt dat de argumenten niet leiden tot een ander oordeel. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

18.3390 WIA

Datum uitspraak: 7 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 9 mei 2018, 17/738 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.H.J. Voncken-Crijns hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft bij besluit van 13 december 2018 vastgesteld dat appellant per 1 maart 2018 volledig arbeidsongeschikt is.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2020. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M.C. Bastings.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als reachstacker voor ongeveer 40 uur per week. Op 19 januari 2015 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 oktober 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens geconstateerd dat er geen functies geselecteerd kunnen worden wegens de psychische beperkingen en de eenzijdige opleiding en werkervaring van appellant. Bij besluit van 11 november 2016 heeft het Uwv appellant met ingang van 16 januari 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat hij met ingang van die datum 100% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van de werkgever van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 8 februari 2017 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Tevens heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellant beëindigd per 31 december 2018, na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 februari 2017 ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft alsnog vier functies geselecteerd die geschikt zijn voor appellant. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen is de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 januari 2017 berekend op 28,30%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant zijn standpunt dat het Uwv zijn medische beperkingen heeft onderschat niet concreet aan de hand van objectief medische stukken heeft onderbouwd. Evenmin heeft appellant naar het oordeel van de rechtbank aan de hand van objectief medische stukken onderbouwd dat hij de geselecteerde functies niet kan verrichten. De reeds in het dossier aanwezige verklaring van psychiater F. Versonnen van 8 juni 2016, waarin staat dat appellant vanaf 6 juni 2016 niet in staat geacht kan worden tot inschakeling in een normaal arbeidsproces wegens recidief depressieve klachten, vindt de rechtbank niet gemotiveerd en algemeen van aard. De verzekeringsarts heeft daarentegen op gemotiveerde en zorgvuldige wijze uiteengezet wat de beperkingen van appellant zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat het Uwv zijn gezondheidsklachten heeft onderschat. Naar de mening van appellant had het Uwv in de rubrieken persoonlijk functioneren en sociaal functioneren verdergaande beperkingen dienen aan te nemen. Volgens appellant is hij niet in staat om gedurende acht uur per dag en vijf dagen per week werkzaamheden te verrichten, omdat het overschrijden van zijn grenzen tot uitputting en verergering van de klachten zal leiden. Appellant heeft aangevoerd dat hij de geselecteerde functies niet kan verrichten en heeft ter onderbouwing van dit standpunt een brief van 18 juli 2018 van psychiater Versonnen ingediend. Tot slot heeft appellant verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de schade in de vorm van wettelijke rente.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 november 2019, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht van 16 januari 2017 tot 1 maart 2018 heeft vastgesteld op 28,30%. Dit is van belang wegens een aanvulling op de WIA-uitkering van het pensioenfonds.
4.3.
In hoger beroep heeft appellant de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid, zoals samengevat weergegeven in overweging 2, worden onderschreven. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4.
Uit de in hoger beroep ingediende brief van psychiater Versonnen van 18 juli 2018 komt naar voren dat de diagnose een depressieve stoornis, ernstig, gedeeltelijk in remissie wegens residuele symptomen is. Verder is de matig gunstige prognose die in het verleden werd aangegeven niet gunstig ontwikkeld. Versonnen is het niet eens met het oordeel van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat er voldoende functies voor appellant te selecteren zijn. Versonnen wijst er hierbij op dat de werkgever een negatieve, afwerende houding heeft getoond en geen passend werk heeft aangeboden en dat appellant recidiverende depressieve klachten heeft vertoond. Volgens Versonnen is er een onmogelijkheid tot inschakeling in passend werk omdat passend werk afwezig is en omdat de mentale toestand van appellant is verslechterd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 13 november 2019 overtuigend gemotiveerd dat deze brief geen nieuwe informatie bevat met betrekking tot de psychische klachten en beperkingen van appellant op de datum in geding, 16 januari 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat na de datum in geding een verslechtering is opgetreden in de gezondheidssituatie van appellant en dat om die reden het Uwv bij een herbeoordeling eind 2018 verdergaande beperkingen heeft aangenomen.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat appellant niet aan de hand van objectief medische stukken heeft onderbouwd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet geschikt voor hem zijn. Naar het oordeel van de Raad betekent de omstandigheid dat de werkgever van appellant tot heden geen passend werk heeft geboden niet zondermeer dat passend werk geen mogelijkheid is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 7 februari 2017 voldoende gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij deze uitkomst is een schadevergoeding niet aan de orde. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de renteschade wordt dan ook afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) B.V.K. de Louw