ECLI:NL:CRVB:2020:339
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in het kader van de Wet WIA. Appellant heeft zich op 19 januari 2015 ziek gemeld met psychische klachten en heeft in het verleden een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant per 1 maart 2018 volledig arbeidsongeschikt is, maar heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van 16 januari 2017 tot 1 maart 2018 vastgesteld op 28,30%. Dit percentage is van belang voor een aanvulling op de WIA-uitkering van het pensioenfonds. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellant zijn standpunt dat het Uwv zijn medische beperkingen heeft onderschat niet voldoende heeft onderbouwd met objectieve medische stukken. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar de Raad oordeelt dat de argumenten niet leiden tot een ander oordeel. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.