ECLI:NL:CRVB:2020:3399
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting met betrekking tot voertuigtransacties
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellanten, die sinds 1 september 2007 bijstand ontvingen op basis van de Participatiewet, hebben in 2017 een onderzoek ondergaan naar de rechtmatigheid van hun bijstandsverlening. Dit onderzoek werd gestart naar aanleiding van signalen van het inlichtingenbureau over meerdere kentekens die op naam van de appellant stonden. Het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant heeft vervolgens bij besluit van 14 maart 2017 de bijstand van appellanten ingetrokken, omdat zij onvoldoende informatie hadden verstrekt over transacties met voertuigen. De appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het dagelijks bestuur heeft deze ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten betoogd dat zij niet de inlichtingenverplichting hebben geschonden, omdat zij niet wisten dat zij de transacties moesten melden. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellanten wel degelijk op de hoogte waren van hun meldingsplicht en dat zij deze hebben geschonden door geen melding te maken van de voertuigtransacties. De Raad heeft vastgesteld dat het dagelijks bestuur op grond van de schending van de inlichtingenverplichting verplicht was om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van appellanten is afgewezen.