ECLI:NL:CRVB:2020:3413
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering in verband met kasstortingen en bijschrijvingen op bankrekening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die sinds 1 oktober 2017 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, heeft in het kader van een rechtmatigheidsonderzoek bankafschriften overgelegd. Hieruit bleek dat er kasstortingen en bijschrijvingen op haar rekening waren gedaan. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft daarop besloten de bijstand van appellante over de periode van 1 december 2017 tot en met 31 december 2018 te herzien en een bedrag van € 928,64 terug te vorderen, omdat deze stortingen als inkomen werden aangemerkt.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de kasstortingen en bijschrijvingen in beginsel als middelen in de zin van de Participatiewet moeten worden beschouwd. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en vastgesteld dat appellante haar inlichtingenplicht heeft geschonden door deze bedragen niet te melden. De Raad concludeert dat het college terecht de bedragen als inkomen heeft aangemerkt, ongeacht of het mogelijk om geleend geld gaat. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenplicht voor bijstandsontvangers en dat ook kleine bedragen als inkomen kunnen worden aangemerkt, mits ze kunnen worden aangewend voor de voorziening in het levensonderhoud.