ECLI:NL:CRVB:2020:3420

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
28 december 2020
Zaaknummer
20/1514 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag AIO-aanvulling wegens vermogen in het buitenland en taxatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellanten, vertegenwoordigd door mr. M.P. de Witte, hadden een aanvraag ingediend voor een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op 12 oktober 2018. De aanvraag werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op basis van het feit dat het vermogen van appellanten, waaronder een bouwterrein op Bonaire, de geldende vermogensgrens overschreed. De Svb had appellanten verzocht om een taxatierapport van het bouwterrein en de woning, waarop een taxatiewaarde van € 57.432,14 was vastgesteld.

De rechtbank had het beroep van appellanten tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat het perceel onverkoopbaar was. In hoger beroep herhaalden appellanten hun argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad bevestigde dat de Svb de aanvraag terecht had afgewezen, omdat appellanten niet konden aantonen dat zij op korte termijn over voldoende middelen zouden kunnen beschikken om in hun noodzakelijke kosten te voorzien. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd moest worden en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.1514 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
30 maart 2020, 19/2489 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] en [appellant 2] te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 22 december 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. De Witte heeft desgevraagd vragen van de Raad beantwoord.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. De Raad heeft daarom met toepassing van artikel 57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hebben op 12 oktober 2018 een aanvraag om een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) gedaan. Uit de door appellanten ingeleverde stukken blijkt dat in het kadaster van Bonaire op naam van appellant een bouwterrein geregistreerd staat. De Svb heeft appellanten bij brief van 17 oktober 2018 om nadere gegevens gevraagd, waaronder een taxatierapport van het bouwterrein en eventueel de woning die daarop staat.
1.2.
Appellanten hebben vervolgens een taxatierapport van 26 maart 2018 overgelegd, waarin de marktwaarde van het perceel met opstallen is begroot op omgerekend € 57.432.14.
1.3.
Bij besluit van 29 oktober 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 april 2019 (bestreden besluit), heeft de Svb de aanvraag van appellanten afgewezen. Aan de besluitvorming is ten grondslag gelegd dat het vermogen van appellanten meer bedraagt dan de voor hen geldende vermogensgrens van € 12.040,-.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – als volgt overwogen, waarbij voor eisers appellanten en voor verweerder de Svb moet worden gelezen:
“4.1 Verweerder heeft de waarde van het perceel en de opstallen gebaseerd op de waarde als vermeld in het door eisers overgelegde taxatierapport van 26 maart 2018. Eisers hebben de getaxeerde waarde van het perceel en de opstallen niet betwist.
4.2
Eisers stellen dat het perceel en de opstallen op Bonaire gezien de marktomstandigheden aldaar onverkoopbaar zijn. Eisers hebben die stelling echter niet met verifieerbare stukken onderbouwd. Niet is gebleken dat het perceel en de opstallen al geruime tijd te koop staan. Gezien het voorgaande hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat het perceel en de opstallen onverkoopbaar zijn. Het betoog van eisers slaagt daarom niet. Verweerder mocht daarom uitgaan van de waarde zoals die blijkt uit het taxatierapport en heeft terecht vastgesteld dat het vermogen meer bedroeg dan de voor eisers geldende vermogensgrens.
5. Verweerder heeft de aanvraag van eisers om een AIO-aanvulling terecht afgewezen.”
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellanten hebben aangevoerd dat de getaxeerde waarde geen reële waarde is omdat de grond niet verkoopbaar is. Deze grond is een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op deze grond ingegaan. Appellanten hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van deze grond in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig is. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.2.1.
Verder hebben appellanten aangevoerd dat de Svb de aanvraag op grond van artikel 48, tweede lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet (PW) in de vorm van een geldlening had kunnen toekennen met als verplichting de grond te verkopen in plaats van de aanvraag direct af te wijzen.
4.2.2.
Artikel 48, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW kent de Svb de bevoegdheid toe om bijstand te verlenen in de vorm van een geldlening indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen kan beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Die situatie doet zich hier niet voor. Het perceel en de woning behoorden ten tijde van de aanvraag immers al tot het vermogen van appellanten. Niet gebleken is dat zij op enigerlei wijze beperkt waren in hun beschikkingsmacht waardoor zij pas op termijn konden beschikken over dat vermogen. Alleen al om die reden slaagt de grond niet.
4.3.
Uit 4.1 tot en met 4.2.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2020.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) D. Bakker