ECLI:NL:CRVB:2020:345

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
20/40 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake inhouding op bijstand ter aflossing van een vordering

Op 18 februari 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening heeft gevraagd met betrekking tot inhoudingen op zijn bijstand. Verzoeker had eerder een lening afgesloten bij de Gemeentelijke Kredietbank Amsterdam en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had besloten om maandelijks een bedrag op zijn bijstand in te houden ter aflossing van deze lening. Verzoeker was het niet eens met de inhoudingen en had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn bezwaar tegen de inhoudingen ongegrond was verklaard.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang aanwezig was voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker had aangevoerd dat het college de beslagvrije voet moest berekenen en dat de volgorde van verrekening van zijn schulden nadelige gevolgen voor hem had. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van een actueel spoedeisend financieel belang. De argumenten van verzoeker waren niet voldoende om aan te nemen dat hij niet kon wachten op de behandeling van de bodemprocedure.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat het verzoek kennelijk ongegrond was. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.

Uitspraak

20/40 PW-VV
Datum uitspraak: 18 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 december 2019, 18/7055, 18/7056, 18/7184, 19/820, 19/1428 (aangevallen uitspraak).
Verzoeker heeft tevens een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoeker heeft op 28 november 2017 bij de Gemeentelijke Kredietbank Amsterdam (GKA) een lening afgesloten van € 1.923,66. Op 5 december 2017 heeft verzoeker het college gemachtigd maandelijks een bedrag van € 58,29 op zijn bijstand in te houden ten behoeve van de GKA. Deze inhoudingen hebben in de maanden januari 2018 en februari 2018 plaatsgevonden.
1.2.
Het college heeft bij besluit van 23 mei 2018 de bijstand van verzoeker met ingang van
2 maart 2018 ingetrokken en bij besluit van 7 juni 2018 de kosten van bijstand over de periode van 2 maart 2018 tot en met 30 april 2018 tot een bedrag van € 1.853,02 van verzoeker teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 6 september 2018 heeft het college verzoeker met ingang van 22 augustus 2018 weer bijstand toegekend. In verband met de onder 1.2 genoemde terugvordering heeft het college bij besluit van 15 oktober 2018 de hoogte van het aflossingsbedrag vastgesteld op € 49,83, dat maandelijks zal worden ingehouden op zijn bijstand. Dit bedrag is ingehouden op de bijstand van verzoeker over de maand oktober 2018.
1.4.
Bij besluit van 1 november 2018 heeft het college verzoeker meegedeeld dat vanaf
1 november 2018 op de bijstand van verzoeker in verband met de GKA-lening de inhouding van € 58,29 weer wordt voortgezet. Na volledige aflossing van deze lening zal maandelijks weer een bedrag worden ingehouden op zijn bijstand ter aflossing van de onder 1.2 genoemde vordering van het college.
1.5.
Bij besluit van 26 november 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 1 november 2018 niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het bezwaar tegen het besluit van 1 november 2018 ongegrond verklaard. Tevens is bepaald dat deze uitspraak in de plaats komt van het besluit van 26 november 2018.
3. Verzoeker heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan voor zover het de inhoudingen op zijn bijstand betreft.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraken van 2 december 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AO0764, en van 21 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4228) is de mogelijkheid om hangende (hoger) beroep een verzoek om voorlopige voorziening te doen niet bedoeld om door middel van zogenoemde kortsluiting de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. Indien van enig spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening voorafgaand aan de uitspraak in de hoofdzaak geen sprake is, is daarin een grond gelegen geen gebruik te maken van de in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak en het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.
4.3.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het door hem gestelde spoedeisende belang het volgende aangevoerd. Het college dient ingevolge artikel 475d van het Burgerlijk Wetboek over te gaan tot berekening van de beslagvrije voet, rekening houdend met verzoekers woonlasten, waarna de aflossingscapaciteit van verzoeker nader vastgesteld dient te worden. Voorts dient het college, conform zijn beleidsregels, zijn eigen vordering eerst te verrekenen alvorens de lening van de GKA kan worden verrekend. De volgorde van verrekening van de schulden heeft, anders dan de rechtbank heeft overwogen, nadelige consequenties voor verzoeker. Tot slot twijfelt verzoeker of het college zich aan de toezegging zal houden, gedaan op de zitting van de voorzieningenrechter op 11 april 2019, dat zolang inhoudingen plaatsvinden op de bijstand in verband met de aflossing van de GKA-lening, het opgebouwde vakantiegeld aan verzoeker zal worden uitgekeerd.
4.4.
De aard van een verzoek om een voorlopige voorziening veronderstelt een actueel spoedeisend belang. Verzoeker heeft niet gesteld, noch is gebleken dat sprake is van een spoedeisend actueel financieel belang. Wat verzoeker heeft aangevoerd over een nadere vaststelling van zijn aflossingscapaciteit, de volgorde van verrekening van zijn schulden en het al dan niet verrekenen van het ingehouden vakantiegeld met zijn bijstand, kan niet leiden tot het aannemen van een dergelijk belang. Evenmin blijkt uit wat verzoeker heeft aangevoerd een ander voor hem zo zwaarwegend belang dat behandeling van de bodemprocedure niet door verzoeker zou kunnen worden afgewacht.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb ontbreekt. Daarom bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4.6.
Het verzoek is gelet op 4.1 tot en met 4.5 kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb buiten zitting uitspraak zal doen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van
R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
18 februari 2020.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) R.B.E. van Nimwegen