ECLI:NL:CRVB:2020:3484
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor ziekengeld na beëindiging van de uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van ziekengeld aan appellante, die zich ziek had gemeld met psychische klachten en andere gezondheidsproblemen. Appellante had eerder een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen, maar het Uwv had deze beëindigd op 16 januari 2018, omdat zij in staat werd geacht om functies te vervullen die haar meer dan 65% van haar maatmaninkomen zouden opleveren. Appellante was het niet eens met deze beslissing en had hoger beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat haar medische situatie niet was veranderd en dat zij niet in staat was om de geselecteerde functies te verrichten.
De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de aan de beoordeling ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef deze oordelen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de beoordelingen van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden en dat appellante niet in een situatie verkeerde van geen benutbare mogelijkheden. De Raad heeft ook geen reden gezien om een onafhankelijke deskundige in te schakelen, zoals door appellante was verzocht. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de hoger beroepen van appellante werden afgewezen.