ECLI:NL:CRVB:2020:376
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van de uitkering op basis van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot het recht op ziekengeld van appellant. Appellant had zich in het verleden ziek gemeld en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellant per 19 januari 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat werd geacht meer dan 65% van zijn loon te verdienen. Na verschillende ziekmeldingen en besluiten van het Uwv, heeft appellant in beroep en hoger beroep betoogd dat zijn medische situatie niet correct was beoordeeld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen.
De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige hebben de belastbaarheid van appellant beoordeeld en vastgesteld dat hij geschikt was voor bepaalde functies, ondanks zijn klachten. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordelingen en dat appellant in staat was om de geselecteerde functies uit te oefenen. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering van appellant heeft beëindigd.