ECLI:NL:CRVB:2020:376

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
17/5507 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van de uitkering op basis van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot het recht op ziekengeld van appellant. Appellant had zich in het verleden ziek gemeld en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellant per 19 januari 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat werd geacht meer dan 65% van zijn loon te verdienen. Na verschillende ziekmeldingen en besluiten van het Uwv, heeft appellant in beroep en hoger beroep betoogd dat zijn medische situatie niet correct was beoordeeld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen.

De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige hebben de belastbaarheid van appellant beoordeeld en vastgesteld dat hij geschikt was voor bepaalde functies, ondanks zijn klachten. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordelingen en dat appellant in staat was om de geselecteerde functies uit te oefenen. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering van appellant heeft beëindigd.

Uitspraak

17.5507 ZW, 18/1289 ZW, 18/4642ZW, 18/6424 ZW

Datum uitspraak: 19 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van
30 juni 2017, 16/7034 (aangevallen uitspraak 1), van 25 januari 2018, 17/3661
(aangevallen uitspraak 2), 17 juli 2018, 17/6126 (aangevallen uitspraak 3) en
6 november 2018, 18/627 (aangevallen uitspraak 4)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C. Car, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 22 januari 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Car. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als tuinbouwmedewerker orchideeën. Op
10 februari 2014 heeft hij zich ziek gemeld met astmaklachten. Later zijn daar psychische klachten door een depressie bijgekomen. Per 1 september 2015 is het dienstverband tussen appellant en zijn werkgever beëindigd. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.1.
Een verzekeringsarts heeft appellant op 9 oktober 2015 op het spreekuur gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 december 2015. Daarna heeft een arbeidsdeskundige vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 83,53% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 18 december 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 19 januari 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.2.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
20 september 2016 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
1.3.1.
Appellant heeft met ingang van 19 januari 2016 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Op 20 oktober 2016 heeft appellant zich ziek gemeld met bijgekomen voetklachten, rechterarm- en rechterschouderklachten en linkerknieklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld.
1.3.2.
Op 22 maart 2017 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft, na raadpleging van een arbeidsdeskundige, appellant geschikt geacht voor één van de in het kader van de ZW geselecteerde functies, namelijk samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050). Het Uwv heeft bij besluit van 6 april 2017 vastgesteld dat appellant per 6 april 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.3.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 31 mei 2017 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
1.4.1.
Appellant heeft met ingang van 6 april 2017 een WW-uitkering ontvangen. Op
12 mei 2017 heeft appellant zich ziek gemeld met toegenomen rechterarm- en rechterschouderklachten.
1.4.2.
Op 7 juli 2017 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant geschikt geacht voor de eerder geselecteerde functie van samensteller elektronische apparatuur. Het Uwv heeft bij besluit van 10 juli 2017 vastgesteld dat appellant per 12 mei 2017 geen recht heeft op ziekengeld.
1.4.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
14 september 2017 (bestreden besluit 3) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
1.5.1.
Appellant heeft weer een WW-uitkering ontvangen. Op 28 augustus 2017 heeft appellant zich ziek gemeld met toegenomen voetklachten en rechterarm- en rechterschouderklachten en bijgekomen rugklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld.
1.5.2.
Op 9 oktober 2017 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant weer geschikt geacht voor de eerder geselecteerde functie van samensteller elektronische apparatuur. Het Uwv heeft bij besluit van 9 oktober 2017 vastgesteld dat appellant per 10 oktober 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.5.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
21 december 2017 (bestreden besluit 4) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Bij uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven omdat het besluit in beroep van een deugdelijker motivering is voorzien. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld, voor zover van belang, dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kunnen de daarin getrokken conclusies dragen. Daarbij is ook voldoende rekening gehouden met appellants beperkingen als gevolg van longklachten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van een aangepaste FML in beroep een aantal functies laten vervallen, maar hij heeft binnen dezelfde SBC-codes andere functies kunnen selecteren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belastbaarheid van appellant met de belasting in de geselecteerde functies niet wordt overschreden en dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering van appellant met ingang van 19 januari 2016 heeft beëindigd.
2.2.
Bij uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is er geen aanleiding voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv onderschreven dat appellant in staat kan worden geacht de functie van samensteller elektronische apparatuur te verrichten en dat appellant daarom per 6 april 2017 arbeidsgeschikt is te achten.
2.3.
Bij uitspraak 3 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 3 ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig geweest en kan het de getrokken conclusie dragen. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv onderschreven dat appellant in staat kan worden geacht bijvoorbeeld de eerder geselecteerde functie van samensteller elektronische apparatuur te verrichten en dat appellant daarom per 12 mei 2017 arbeidsgeschikt is te achten.
2.4.
Bij uitspraak 4 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 4 ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is er geen reden om te oordelen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd. Het enkele feit dat er geen nadere informatie bij de behandelend sector is opgevraagd is daarvoor onvoldoende. In dit geval bestond er ook geen aanleiding om nadere informatie op te vragen. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwd dat appellant op de datum in geding niet meer beperkingen had dan eerder was aangenomen. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv onderschreven dat appellant in staat kan worden geacht de functie van samensteller elektronische apparatuur te verrichten en dat appellant daarom per 10 oktober 2017 arbeidsgeschikt is te achten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat de verzekeringsgeneeskundig onderzoeken onzorgvuldig zijn geweest. Het Uwv heeft onvoldoende rekening gehouden met appellants psychische en lichamelijke beperkingen. De FML klopt daarom niet. De verzekeringsartsen hebben zich geen goed beeld van appellants beperkingen gevormd omdat niet bij alle behandelende artsen van appellant informatie is ingewonnen. Er is sprake van een dusdanige discrepantie tussen wat appellant volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan en wat appellant hier zelf over stelt, dat er aanleiding bestaat voor het benoemen van een onafhankelijke arts als deskundige. Als gevolg van zijn beperkingen acht appellant zich niet in staat om de geselecteerde functies voor een langere periode uit te oefenen. In de functie van samensteller elektronische apparatuur is sprake van een belasting op traplopen en het werken met de handen die appellants belastbaarheid overschrijdt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.

17.5507 ZW

4.1.
Voor de toepasselijke bepalingen wordt verwezen naar overweging 5 van aangevallen uitspraak 1. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 7 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4971).
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, de hoorzitting van 10 augustus 2016 bijgewoond en appellant over zijn klachten bevraagd. Voorts heeft deze arts de informatie van de GZ-psycholoog en de longarts in zijn oordeel betrokken. Naar aanleiding van in beroep overgelegde nadere informatie van de GZ-psycholoog heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien om de FML aan te passen voor wat betreft het psychisch en sociaal functioneren en de werktijden. Er is geen aanleiding om te oordelen dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvolledig is geweest. Hij had de beschikking over medische informatie van de behandelende sector en heeft deze ook kenbaar betrokken bij zijn beoordeling van appellants arbeidsmogelijkheden.
4.3.
Wat appellant heeft aangevoerd in hoger beroep over de vaststelling van zijn arbeidsmogelijkheden is een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat die gronden, voor zover ze zien op het aannemen van verdergaande beperkingen dan al in beroep aangenomen, niet slagen. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat zijn medische situatie op 19 januari 2016 niet juist is beoordeeld en dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische en lichamelijke klachten. Het enkele feit dat appellant voor verschillende lichamelijke klachten zijn huisarts heeft bezocht, wil nog niet zeggen dat de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende beperkingen in de FML hebben opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts deugdelijk gemotiveerd waarom de informatie van de GZ-psycholoog en longarts niet heeft geleid tot het vaststellen van meer beperkingen bij appellant. Er is geen twijfel aan dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 5 april 2017 is er geen aanleiding om te oordelen dat appellant op 19 januari 2016 niet geschikt was voor de geselecteerde functies van productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (SBC-code 111172), samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050) en productiemedewerker machinaal inpakken (SBC-code 111190). Daarbij heeft de rechtbank terecht gewezen op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 april 2017 waarin deze inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd dat de belasting in de functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
5. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat aangevallen uitspraak 1, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
18/1289 ZW, 18/4642 ZW en 18/6424 ZW
6.1.
Voor de toepasselijke bepalingen en rechtspraak wordt verwezen naar overwegingen
4.1
en 4.2 van aangevallen uitspraak 2.
6.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat de medische onderzoeken die aan de bestreden besluiten 2 tot en met 4 ten grondslag liggen zorgvuldig zijn geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na bestudering van het dossier, waaronder de medische informatie van de orthopeed, longarts, radioloog, psychiater en GZ-psycholoog en voorts een dossier met journaal en specialistenbrieven van de huisarts, en het bijwonen van de hoorzittingen de bevindingen van de verzekeringsartsen onderschreven. Er zijn geen aanknopingspunten waaruit afgeleid zou kunnen worden dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het onderzoek en bij de beoordeling van de medische situatie gegevens heeft gemist. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding bestond om nadere informatie bij de behandelende sector op te vragen, mede gelet op de al in het dossier aanwezige uitgebreide medische informatie die kenbaar bij elke beoordeling is betrokken. Dat de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) zich steeds baseren op de vorige medische beoordelingen is niet gebleken. Uit de rapporten blijkt onder meer uit de anamnese en het gemotiveerde medische oordeel dat de medische situatie per de datum in geding is beoordeeld.
6.3.
De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellant op de data in geding onjuist heeft ingeschat. Het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn beoordeling de schouder-, knie- en voetklachten, de luchtwegproblemen en de psychische klachten (kenbaar) heeft betrokken wordt onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aannemelijk geacht dat de belastbaarheid van appellant aanzienlijk beperkt is en heeft voldoende onderbouwd dat eiser op de data in geding niet meer beperkingen heeft dan die al waren aangenomen.
6.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de besluiten ten grondslag gelegde functie van samensteller elektronische apparatuur in medisch opzicht geschikt is voor appellant. Daarbij is van belang dat per 6 april 2017 sprake is van toegenomen beperkingen als gevolg van de toegenomen schouder- en voetklachten maar dat na arbeidsdeskundig onderzoek is gebleken dat appellant onverminderd geschikt wordt geacht voor de functie van samensteller elektronische apparatuur. Anders dan appellant heeft gesteld, is in deze functie geen sprake van een overschrijding van de belastbaarheid van zijn voet bij het traplopen en van zijn schouders bij het werken met de handen, armen en schouders. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 30 mei 2017 toegelicht dat appellant mag en kan traplopen in een heel rustig tempo omdat het gaat om kantinebezoek dat tweemaal per dag plaatsvindt. Deze opvatting komt overeen met de adviezen van de behandelend orthopeed. Verder is de psychische belasting in deze functie gering. Bij de medische beoordelingen per 12 mei 2017 en per 10 oktober 2017 zijn geen verdergaande beperkingen aangenomen zodat appellant ook per die data onverminderd geschikt wordt geacht voor de functie van samensteller elektronische apparatuur. In zijn rapporten van 14 september 2017 en 20 december 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep deugdelijk gemotiveerd dat appellant ondanks zijn pijnklachten fysiek en mentaal voldoende belastbaar is te achten voor de activiteiten in deze functie. Appellant heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat het Uwv bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid per 7 april 2017, 12 mei 2017 en 10 oktober 2017 onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische en lichamelijke klachten.
6.5.
Bij het ontbreken van twijfel aan de juistheid van de medische onderbouwing van de bestreden besluiten is er geen reden om een medisch deskundige te benoemen. Het verzoek van appellant wordt afgewezen.
7. De overwegingen in 6.2 tot en met 6.5 leiden tot de conclusie dat de hoger beroepen niet slagen en de aangevallen uitspraken 2 tot en met 4 moeten worden bevestigd.
8. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt aangevallen uitspraak 1, voor zover aangevochten;
- bevestigt aangevallen uitspraken 2 tot en met 4.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2020.
(getekend) M. Greebe
(getekend) E.M. Welling