1.2.Op 15 december 2015 heeft appellante een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Deze aanvraag is door het Uwv aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 9 oktober 2013. Bij besluit van 9 februari 2016 is dit verzoek afgewezen. De afwijzing is gehandhaafd bij besluit van 5 augustus 2016 (bestreden besluit). Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat de door appellante ingebrachte gegevens uit 1998 en 2004 bij de eerdere beoordeling al bekend waren en daarom geen feiten of omstandigheden zijn die ten tijde van het nemen van de eerdere beslissing niet bekend waren of hadden kunnen zijn. Voor zover de aanvraag is bedoeld om het Uwv te verzoeken op grond van de duuraanspraakjurisprudentie voor de toekomst terug te komen van de eerdere beslissing is de aanvraag volgens het Uwv in de bestuurlijke fase niet deugdelijk en toereikend onderbouwd, noch voorzien van relevant bewijs. De informatie die is ingebracht ziet niet op de oorspronkelijke datum, de zeventiende verjaardag. Daarnaast zijn feiten en omstandigheden herhaald die bij de beoordeling van de eerdere Wajong-aanvraag zijn betrokken. Verder zijn aannames geuit door de gemachtigde van appellante, die niet zijn onderbouwd met medische gegevens van behandelaars. Hiermee is onvoldoende aangedragen om van het Uwv te verlangen inhoudelijk te onderzoeken in hoeverre het eerdere besluit onjuist was.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het dossier ter zitting met partijen is doorgenomen en dat is gebleken dat appellante met ingang van 11 juni 1999 minder dan 15% arbeidsongeschikt is geacht, met als gevolg dat ze geen recht meer had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Bovendien bevat het dossier informatie over de psychische klachten van appellante. De betreffende stukken zijn gezien door de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep in het kader van de afwijzing van de Wajong‑aanvraag uit 2013. Het Uwv heeft zich volgens de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat in de eerdere procedure de psychische klachten van appellante mogelijk wat onderbelicht zijn gebleven. Daarom heeft appellante aanvullend verkregen informatie aan het Uwv voorgelegd en herhaald dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Appellante bestrijdt dat deze nieuwe informatie onvoldoende aanknopingspunten biedt om een nieuw licht op de zaak te werpen. Zij meent dat zij tussen haar zeventiende en achttiende levensjaar arbeidsongeschikt was en daarom in aanmerking moet worden gebracht voor een uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Het Uwv heeft op grond van de duuraanspraakjurisprudentie de ruimte om van eerdere besluiten terug te komen en mag c.q. dient die te benutten.
4. Dit betoog treft geen doel. Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden en de daaraan ten grondslag gelegde motivering wordt onderschreven. Dat het bestreden besluit in zoverre evident onredelijk is, is niet gebleken. Daarnaast heeft het Uwv zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat hij niet gehouden was een inhoudelijk onderzoek te verrichten omtrent de vraag in hoeverre het besluit van 9 oktober 2013 onjuist was. Daartoe wordt verwezen naar rechtsoverweging 4.3.4 van de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015 (ECLI:CRVB:2015:1), waarin het volgende is overwogen:
“Is sprake van een aanvraag waarbij - ook - voor de toekomst wordt verzocht om terug te komen van een eerder besluit, dan moet de aanvrager feiten of omstandigheden vermelden die aanleiding (kunnen) geven tot een ander, voor de aanvrager gunstiger, besluit dan het besluit waarvan herziening wordt gevraagd. Met name zijn hierbij feiten en omstandigheden relevant die - ten minste ook - zien op de voor het oorspronkelijke besluit geldende beoordelingsdatum. De aanvraag moet deugdelijk en toereikend worden onderbouwd en, voor zover mogelijk, worden voorzien van relevant bewijs. Een enkele herhaling van feiten en omstandigheden die bij de beoordeling van de eerdere aanvraag zijn betrokken zal doorgaans niet voldoende zijn om van het Uwv te verlangen om te onderzoeken of er bij het oorspronkelijke besluit ten onrechte niets of te weinig is toegekend.”
Met juistheid heeft het Uwv gesteld dat de aanvraag van appellante niet aan deze voorwaarden voldoet. De omstandigheid dat tijdens de hoorzitting is afgesproken dat appellante de gelegenheid krijgt binnen twee weken nadere stukken in te dienen, zodat deze voorgelegd kunnen worden aan een verzekeringsarts bezwaar en beroep leidt reeds niet tot een ander oordeel, omdat deze mogelijkheid slechts als optie is genoemd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) M. Graveland (getekend) D. Hardonk-Prins