ECLI:NL:CRVB:2020:562
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag AOW-pensioen op basis van onvoldoende bewijs van verblijf en werk in Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1951 en van Marokkaanse nationaliteit, had op 20 oktober 2016 een aanvraag ingediend voor een pensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Hij stelde dat hij van 1976 tot ongeveer 1980 in Nederland had gewoond en gewerkt, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft zijn aanvraag afgewezen op 15 juni 2017, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij in Nederland had gewoond of gewerkt.
De rechtbank heeft het bezwaar van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de Svb voldoende onderzoek had verricht. De rechtbank concludeerde dat de appellant niet geregistreerd was bij de gemeente of andere relevante instanties, en dat hij geen bewijsstukken had overgelegd die zijn claims konden onderbouwen. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt, maar de Svb handhaafde zijn eerdere standpunt dat er geen recht op AOW-pensioen bestond.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en bevestigd dat de appellant geen informatie had ingediend die zijn stelling dat hij verzekerd was voor de AOW kon ondersteunen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 5 maart 2020, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.