ECLI:NL:CRVB:2020:595
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet gemelde inkomsten uit arbeid en ziektewetuitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 8 november 2011 bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had niet tijdig zijn inkomsten uit arbeid en een ziektewetuitkering gemeld. Dit leidde tot een herziening van zijn bijstandsuitkering en een terugvordering van € 11.425,83 door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat het college in augustus 2017 een onderzoek heeft ingesteld naar mogelijke verzwegen inkomsten van de appellant. Uit dit onderzoek bleek dat de appellant in de periode van 6 december 2015 tot en met 31 augustus 2017 inkomsten uit arbeid had ontvangen en een ziektewetuitkering in juni 2017. De appellant voerde aan dat hij altijd tijdig aan zijn inlichtingenverplichting voldeed en dat hij eerder gegevens had ingeleverd. De Raad oordeelde echter dat de appellant zijn bewering niet met objectieve en verifieerbare stukken had onderbouwd, waardoor zijn standpunt niet aannemelijk werd gemaakt.
De Raad concludeerde dat de appellant de inlichtingenverplichting had geschonden, ongeacht of hem een verwijt kon worden gemaakt. Daarnaast werd de beroepsgrond van de appellant over dringende redenen om van terugvordering af te zien, afgewezen. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen zou hebben. Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.