ECLI:NL:CRVB:2020:600

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
18/4469 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant. Appellant, die eerder als stagebouwer werkte, had zich ziek gemeld vanwege een hersenabces en ontving ziekengeld op grond van de Ziektewet. Na een eerstejaars ZW-beoordeling door een verzekeringsarts, die appellant belastbaar achtte met inachtneming van beperkingen, heeft het Uwv de ZW-uitkering beëindigd omdat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de klachten van appellant adequaat hadden meegewogen.

In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten en dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Hij heeft aanvullende stukken overgelegd en verzocht om de benoeming van een deskundige. Het Uwv heeft de bevestiging van de eerdere uitspraak bepleit. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen het dossier zorgvuldig hebben bestudeerd en dat er geen nieuwe medische feiten zijn die tot een ander oordeel zouden leiden. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.4469 ZW

Datum uitspraak: 9 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 juni 2018, 17/7224 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Mr. P.F.M. Gulickx, advocaat, heeft zich als gemachtigde gesteld, de gronden van het hoger beroep aangevuld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gulickx. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk via een uitzendbureau werkzaam geweest als stagebouwer. Daarnaast ontving hij tot 29 juni 2016 aanvullend een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 7 juli 2016 heeft hij zich ziek gemeld wegens een hersenabces rechts (veroorzaakt door een eerder kaakprobleem), waaraan hij is geopereerd. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 22 mei 2017 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 mei 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 74,44% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 29 juni 2017 de ZW‑uitkering van appellant met ingang van 7 augustus 2017 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 27 september 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Samengevat is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Op grond van de beschikbare gegevens moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij appellant niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten, waaronder de overgevoeligheid van de huid, de tintelingen aan de linker lichaamshelft en veranderd gevoel in houding. De stelling van appellant dat de neuroloog heeft laten weten dat hij nog maar zeer beperkt belastbaar is, ziet de rechtbank niet terug in de brief van de neuroloog van 19 april 2017. Met de verwijzing naar de algemene gegevens van de Nederlandse Hersenstichting heeft appellant naar het oordeel van de rechtbank evenmin aannemelijk gemaakt dat bij hem sprake is van de genoemde gevolgen van niet-aangeboren hersenletsel. De enkele stelling van appellant dat hij meer beperkt is dan aangenomen, is onvoldoende. De rechtbank gaat uit van de belastbaarheid zoals die is neergelegd in de FML van 22 mei 2017. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het instellen van een nader onderzoek door een onafhankelijke deskundige. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld, onder verwijzing naar de rapporten van de arbeidsdeskundige van 28 juni 2017 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 maart 2018, geen reden te zien de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend te achten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, kort samengevat, zijn standpunt staande gehouden dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten en dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Gelet op zijn klachten aan de linkerzijde van zijn lichaam, vooral de gevoelloze vingers en de tintelingen/krampen in de tenen, maar ook de overgevoeligheid voor warmte en kou, acht appellant zich niet in staat om de geduide functies te vervullen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant nadere stukken overgelegd. Ter zitting heeft appellant, onder verwijzing naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, zaaknummer 77212/12, Korošec), verzocht een deskundige te benoemen, omdat hij zelf financieel niet in staat is om een rapport door een verzekeringsarts of een deskundige te laten opstellen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 november 2018 ingebracht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij het dossier hebben bestudeerd, appellant hebben onderzocht en de verkregen informatie van de behandelend neuroloog D. van Nieuwenhuizen van 7 juni 2017, waaronder brieven van 7 juni 2016, 31 januari 2017 en 19 april 2017, bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellant hebben meegewogen. Uit de informatie van de neuroloog blijkt dat bij appellant sprake is van restverschijnselen bestaande uit een hemihyperpathie links na status hersenabces rechts. De verzekeringsarts heeft bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellant rekening gehouden met wat de neuroloog over appellant heeft verklaard. In zijn rapport van
25 september 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd uiteengezet waarom er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen vast te stellen. Bij eigen onderzoek van appellant kon de verzekeringsarts bezwaar en beroep immers geen aanwijzingen vinden voor stoornissen in de motoriek en kon hij ook geen atrofieën of coördinatiestoornissen waarnemen. Er bestaat geen aanleiding hieraan te twijfelen.
4.3.
Ook de door appellant in hoger beroep overgelegde informatie van neuroloog Van Nieuwenhuizen van 16 oktober 2018 en de kopie van de medicijnen die appellant gebruikt leiden niet tot een ander oordeel. Uit de informatie van de neuroloog komen geen nieuwe medische feiten naar voren en blijkt ook niet dat de artsen van het Uwv een onjuist beeld hadden van de medische situatie van appellant op de datum in geding, te weten 17 augustus 2017. De voorgeschreven medicatie is van ruim na de datum in geding. Er is dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de artsen van het Uwv. Daarmee ontbreekt ook de grondslag voor het benoemen van een onafhankelijke medisch deskundige.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 22 mei 2017 heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Er bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, zoals neergelegd in de rapporten van 28 juni 2017 en 20 maart 2018. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat zijn functionele mogelijkheden in de functies worden overschreden. In zijn rapport van
12 november 2018 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aanvullend onderbouwd dat en waarom de belastbaarheid van appellant in de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies niet worden overschreden. Er bestaat geen aanleiding om dit standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
4.5.
Wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) E. Diele