In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) tegen twee eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de herziening van het ongehuwdenpensioen van betrokkene naar het gehuwdenpensioen, alsook de oplegging van een boete wegens het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting. Betrokkene ontving vanaf 1 juli 2010 een ongehuwdenpensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Na een melding over de inschrijving van twee personen op zijn adres, heeft de Svb een onderzoek ingesteld naar zijn woon- en leefsituatie. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat betrokkene een gezamenlijke huishouding voerde met zijn voormalige schoondochter, wat resulteerde in de herziening van zijn pensioen. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken de besluiten van de Svb vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraken nu vernietigd en de besluiten van de Svb in stand gehouden. De Raad oordeelt dat er voldoende bewijs is voor de gezamenlijke huishouding en dat de boete terecht is opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de verwijtbaarheid van betrokkene. De Raad heeft de uitspraken van de rechtbank vernietigd en de beroepen tegen de besluiten van de Svb ongegrond verklaard.