ECLI:NL:CRVB:2020:631

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
11 maart 2020
Zaaknummer
17/5169 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de WGA-uitkering en de geschiktheid voor arbeid na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die sinds 2007 als medewerkster thuiszorg werkte, viel in 2010 uit voor haar werk vanwege fysieke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde haar een WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een periode van loongerelateerde WGA-uitkering, besloot het Uwv in 2016 dat appellante geen recht meer had op deze uitkering, wat leidde tot bezwaar en beroep.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd, ondanks enkele tekortkomingen in de onderbouwing. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de medische grondslag van het besluit onvoldoende was onderbouwd en dat haar beperkingen niet goed waren meegenomen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische situatie van appellante adequaat had beoordeeld en dat de aangenomen beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende recht deden aan haar situatie. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke verzekeringsarts en dat de geschiktheid van appellante voor de aangeboden functies voldoende was gemotiveerd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

17.5169 WIA

Datum uitspraak: 11 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
14 juli 2017, 16/2836 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Akkas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Akkas. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft sinds 2007 gewerkt als medewerkster thuiszorg voor 20,83 uur per week, totdat zij uitviel op 4 oktober 2010 voor dit werk wegens fysieke en psychische klachten. Het Uwv heeft geweigerd om haar na het volbrengen van de wettelijke wachttijd met ingang van 5 november 2012 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Naar aanleiding van een melding van appellante van toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft het Uwv haar over de periode van 5 augustus 2013 tot 6 januari 2016 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Bij besluit van 22 oktober 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat de loongerelateerde WGA‑uitkering van appellante eindigt op 6 januari 2016 en dat zij aansluitend in aanmerking wordt gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. De ex-werkgeefster van appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Vervolgens hebben onderzoeken plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Het Uwv heeft op basis van deze rapporten aan appellante en de ex‑werkgeefster op 21 maart 2016 het voornemen tot beëindiging van de WGA-uitkering meegedeeld. Appellante heeft hiertegen als zienswijze ingebracht, dat haar beperkingen zijn onderschat. Vervolgens hebben onderzoeken plaatsgevonden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Bij beslissing op bezwaar van 25 mei 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van de ex-werkgeefster gegrond verklaard, het besluit van 22 oktober 2015 herroepen en vastgesteld dat appellante met ingang van 6 juli 2016 geen recht meer heeft op een WGA-uitkering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Hoewel sprake was van een gebrekkige medische onderbouwing door de verzekeringsartsen, is dit gebrek in beroep hersteld met de aanvullende rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 maart 2017 en 31 maart 2017, waarbij afdoende is gemotiveerd dat met de fysieke klachten van appellante voldoende rekening is gehouden en dat voor de allergie voor pollen en huisstofmijt een beperking dient te worden aangenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Hiertoe heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een aangepaste FML opgesteld, gedateerd 1 maart 2017. Naar het oordeel van de rechtbank is met de fysieke en psychische beperkingen van appellante voldoende rekening gehouden. In de ter beschikking staande medische gegevens, waaronder de door appellante in beroep ingediende medische stukken, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de medische beoordeling onjuist of onvolledig is geweest. Terecht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat nieuwe klachten of behandelingen van na de datum in geding van 6 juli 2016 bij dit geschil geen rol spelen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat afdoende door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is gemotiveerd dat de aan appellante voorgehouden functies de bij de FML van 1 maart 2017 vastgestelde belastbaarheid niet overschrijden. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd wegens een motiveringsgebrek en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Ten slotte zijn bepalingen opgenomen over vergoeding van proceskosten en griffierecht.
3.1.
Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Appellante heeft hiertoe aangevoerd dat de medische grondslag van het bestreden besluit nog steeds onvoldoende is onderbouwd door het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nalaten om de lichamelijke beperkingen van appellante in acht te nemen. Met name met de aangeboren spastische aandoening is onvoldoende rekening gehouden. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende medische gegevens opgevraagd en niet of nauwelijks naar de door appellante in beroep ingezonden medische stukken gekeken. Ter nadere onderbouwing van haar standpunt dat onvoldoende medische beperkingen zijn aangenomen, heeft appellante informatie van haar fysiotherapeut van 7 november 2017 ingediend, informatie van haar sociaal psychiatrisch verpleegkundige W.J. Eijsbroek van 3 april 2019, een behandelplan van januari 2012 en een rapport van 21 september 2017, dat is opgesteld in verband met een aanvraag om ondersteuning in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit, onder verwijzing naar de nadere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 december 2017 en van 25 september 2019.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat geen sprake is geweest van onzorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gezien op het spreekuur op 20 mei 2016 en op basis van de dossierstukken, waaronder de eerdere medische beoordelingen in het kader van de Wet WIA in 2013 en de Ziektewet (ZW) in 2014, haar belastbaarheid beoordeeld. Hierbij heeft hij ook rekening gehouden met de buikoperaties in 2015 en in april 2016 en zelf onderzoek aan de buik verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de in beroep door appellante ingediende medische stukken bij rapport van 8 maart 2017 een nadere motivering gegeven op de fysieke belastbaarheid van appellante, waarbij uitgebreid is ingegaan op de schouder- en rugklachten, de buikoperaties, de allergie voor pollen en huisstofmijt, de huidklachten, de kuitbeenfractuur uit het verleden, de knieklachten, de slaapapneu en de gehoorklachten. Van onzorgvuldig verricht medisch onderzoek kan dan ook niet worden gesproken.
4.2.
Met het nadere rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 maart 2017 is afdoende gemotiveerd dat de in de FML van 1 maart 2017 aangenomen beperkingen afdoende recht doen aan de medische situatie van appellante op de datum in geding van 6 juli 2016. In de FML zijn beperkingen opgenomen voor frequent buigen, duwen/trekken, tillen/dragen, frequent zware lasten hanteren, klimmen en knielen/hurken, staan tijdens het werk en geknield/gehurkt actief zijn. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is overtuigend gemotiveerd dat met deze beperkingen afdoende rekening is gehouden met de buikproblematiek, omdat hiermee intra-abdominale drukverhoging is uitgesloten. Ook is in de FML tegemoetgekomen aan de rugklachten van appellante. Het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport van 1 december 2017 ingenomen standpunt, dat de informatie van de fysiotherapeut van 7 november 2017 en het Wmo-rapport van de gemeente Velsen van 21 september 2017 geen nieuwe gezichtspunten bevatten, wordt onderschreven. De lichte spierspasmen waren al bekend bij de verzekeringsartsen uit de eerdere WIA- en ZW‑beoordelingen en zoals appellante ter zitting van de Raad bevestigde, heeft dit haar in het verleden niet belet haar werkzaamheden te verrichten. Met de psychische problematiek is eveneens rekening gehouden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In de FML zijn hiertoe beperkingen aangenomen in persoonlijk en sociaal functioneren, zodat appellante alleen geschikt wordt geacht voor eenvoudige, voorspelbare werkzaamheden waarbij rekening is gehouden met beperkingen op conflicthantering, samenwerken en klanten- en/of patiëntencontact. Uit het voortgangsrapport van sociaal psychiatrisch verpleegkundige Eijsbroek van 3 april 2019 en het bijgevoegde behandelplan van januari 2012 blijkt niet van nieuwe gegevens die zien op de datum in geding van 6 juli 2016. De informatie die ziet op de datum in geding was tijdens het spreekuur met de verzekeringsarts in juni 2016 al door appellante mondeling verstrekt en meegewogen door de verzekeringsartsen. Gelijkluidende informatie van psychiater Van den Dool van 23 juni 2016 was bovendien door appellante ook in beroep ingediend. Uit deze informatie blijkt dat de psychische toestand van appellante rond de datum in geding wat verbeterd was ten opzichte van de situatie tijdens de medische beoordelingen in 2013 en 2014. De voorhanden informatie geeft geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de FML wat betreft het persoonlijk en sociaal functioneren. Voor inschakeling van een onafhankelijke verzekeringsarts is dan ook geen aanleiding.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de geschiktheid van appellante voor de voorgehouden functies van productiemedewerker industrie, inpakker en wikkelaar afdoende is gemotiveerd.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd voor zover aangevochten.
4.5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2020.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) M. Graveland