ECLI:NL:CRVB:2020:634
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan appellant, die zich ziek meldde met hoofdpijn- en duizeligheidsklachten. Appellant heeft in het verleden gewerkt als procesoperator en heeft zich ziek gemeld terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Na een aanvraag op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat appellant belastbaar is, rekening houdend met zijn beperkingen. Het Uwv heeft appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar dit besluit is door appellant bestreden. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn opgesteld en dat er geen medische onderbouwing is voor een zwaardere urenbeperking.
In hoger beroep herhaalt appellant zijn gronden en stelt dat zijn klachten, waaronder tinnitus en hyperacusis, het werken onmogelijk maken. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding, 13 oktober 2015, correct is vastgesteld op 54,23%. De deskundige heeft geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellant in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op juiste wijze is verwoord en dat appellant in staat is om zes uur per dag te werken. De Raad bevestigt de conclusies van de deskundige en oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van deze conclusies af te wijken. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.