ECLI:NL:CRVB:2020:634

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
11 maart 2020
Zaaknummer
17/5163 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan appellant, die zich ziek meldde met hoofdpijn- en duizeligheidsklachten. Appellant heeft in het verleden gewerkt als procesoperator en heeft zich ziek gemeld terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Na een aanvraag op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat appellant belastbaar is, rekening houdend met zijn beperkingen. Het Uwv heeft appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar dit besluit is door appellant bestreden. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn opgesteld en dat er geen medische onderbouwing is voor een zwaardere urenbeperking.

In hoger beroep herhaalt appellant zijn gronden en stelt dat zijn klachten, waaronder tinnitus en hyperacusis, het werken onmogelijk maken. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding, 13 oktober 2015, correct is vastgesteld op 54,23%. De deskundige heeft geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellant in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op juiste wijze is verwoord en dat appellant in staat is om zes uur per dag te werken. De Raad bevestigt de conclusies van de deskundige en oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van deze conclusies af te wijken. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

17/5163 WIA
Datum uitspraak: 11 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 juni 2017, 16/1030 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2019. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
De door de Raad als deskundige benoemde prof. dr. C.W.R.J. Cremers, oorheelkundig expert, heeft op 21 september 2019 rapport uitgebracht.
Appellant en het Uwv hebben hun zienswijze ingediend.
Partijen hebben desgevraagd verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om nader ter zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als procesoperator voor 30,08 uur per week. Op 15 oktober 2013 heeft hij zich vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving ziek gemeld met hoofdpijn- en duizeligheidsklachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 juli 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor de maatgevende arbeid. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 27 augustus 2015 heeft het Uwv appellant met ingang van 13 oktober 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat hij met ingang van die datum 54,23% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 22 januari 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en volledig zijn. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, appellant op het spreekuur gezien en de medische informatie uit de behandelend sector van consulent tinnitus, KNO, dr. R. Arnold, van 15 maart 2012 in zijn beoordeling betrokken. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten, waaronder tinnitus en hyperacusis. Niet is gebleken volgens de rechtbank dat bij appellant te geringe medische beperkingen zijn vastgesteld. Met de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de rechtbank van oordeel dat de contra-expertise van verzekeringsarts drs. H. Donkers van 19 juli 2016 geen aanleiding geeft tot het stellen van verdergaande beperkingen op de datum in geding, 13 oktober 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 23 februari 2017 inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd dat afdoende rekening is gehouden met de beperkingen en mogelijkheden van appellant en heeft toegelicht dat er geen medische onderbouwing is voor een zwaardere urenbeperking dan zes uur per dag/dertig uur per week. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant in de FML wordt door de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat appellant niet geschikt is om de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties te verrichten. In het arbeidskundig rapport van 17 augustus 2015 en de daarbij behorende stukken is toereikend gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht voor appellant passend zijn. Uit dit rapport blijkt dat bij het duiden van de functies er voldoende rekening mee is gehouden dat appellant vanwege een verhoogd persoonlijk risico niet kan werken met gevaarlijke machines of op hoogtes, dat appellant geen snelle hoofdbewegingen kan maken en dat hij beperkt is voor lawaai en geluidsbelasting.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn gronden in essentie herhaald. Hij heeft sinds lange tijd last van ernstig ondragelijk oorsuizen, de ziekte van Ménière en hyperacusis. Appellant is het niet eens met het rapport van de deskundige die niet inziet dat de combinatie van klachten werken onmogelijk maakt. Zijn klachten zijn onbegrepen. Het Uwv heeft bij besluit van 5 september 2019 de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 3 maart 2019 vastgesteld op 80 tot 100%. De deskundige heeft hem gezegd dat zijn gezondheidssituatie sinds 2015 niet dramatisch is verslechterd. Hieruit moet worden opgemaakt dat hij op de datum in geding ook 80 tot 100% arbeidsongeschikt was.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 13 oktober 2015 heeft vastgesteld op 54,23%.
4.2.
De deskundige is tot de conclusie gekomen dat de belastbaarheid van appellant in de FML van 30 juli 2015 op een juiste wijze is verwoord en dat appellant op de datum in geding, 13 oktober 2015, in staat is om zes uur per dag/dertig uur per week te werken.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen en dat slechts in bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat daarvan af te wijken. Dergelijke omstandigheden doen zich in dit geval niet voor. Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, waarbij de medische informatie uit het dossier is betrokken, een anamnese is afgenomen en auditief onderzoek is verricht. Het rapport is inzichtelijk en consistent. Er zijn geen omstandigheden die aanleiding geven het rapport niet te volgen.
4.4.
Dat, naar appellant stelt, volgens de deskundige zijn gezondheidstoestand tussen de datum in geding en september 2019 niet dramatisch is verslechterd, betekent niet dat de beoordeling per de datum in geding onjuist is. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is in zijn rapport van 19 januari 2016 inzichtelijk uiteengezet dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat sprake is van disfunctioneren op meerdere niveaus op grond waarvan geen benutbare mogelijkheden zouden kunnen worden aangenomen en dat geen aanleiding bestaat om aanvullende beperkingen te stellen. Daarnaast is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep op grond van het dagverhaal geen aanleiding om een urenbeperking van vier uur of meer op te leggen en dat dat pas aan de orde is als er na ongeveer vier uur werken een zodanige recuperatietijd nodig is dat binnen dezelfde dag (vrijwel) in het geheel geen arbeidsprestatie kan worden geleverd. Ook is bij het rapport van 23 februari 2017 door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat er in voldoende mate rekening is gehouden met de beperkingen en mogelijkheden van appellant, voor zover deze objectiveerbaar zijn, en dat er geen medische onderbouwing is gegeven door Donkers voor het aannemen van een zwaardere urenbeperking. Deze conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn bevestigd door de deskundige.
4.5.
Het standpunt van appellant dat uit het besluit van het Uwv van 5 september 2019 volgt dat hij op de datum in geding 80 tot 100% arbeidsongeschikt was, wordt niet gevolgd. Uit het rapport dat ten grondslag ligt aan dit besluit blijkt dat volgens de verzekeringsarts per 3 maart 2019 sprake is van toegenomen klachten en dat er meer beperkingen zijn vastgesteld. Het rapport bevat geen informatie of conclusies over de situatie ten tijde van de datum in geding.
4.6.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2020.
(getekend) E. Dijt
De griffier is verhinderd te ondertekenen.