ECLI:NL:CRVB:2020:639
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering en de mate van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan appellant, die zich op 16 januari 2015 ziek meldde met hartklachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende medische beperkingen hadden vastgesteld en dat de belastbaarheid van appellant in de geselecteerde functies niet werd overschreden. Appellant had eerder een FML ingevuld waarin zijn beperkingen waren vastgelegd, maar in hoger beroep voerde hij aan dat de medische informatie van zijn cardioloog niet correct was geïnterpreteerd door het Uwv.
De Raad beoordeelt de argumenten van appellant en concludeert dat de door hem overgelegde medische informatie geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. De Raad onderschrijft de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant lichte cardiale beperkingen heeft, maar dat deze geen urenbeperking rechtvaardigen. De Raad bevestigt dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant, ondanks zijn bezwaren over de werkdruk en het handelingstempo. Uiteindelijk wordt het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, met M. Graveland als griffier, en is openbaar uitgesproken op 11 maart 2020.