ECLI:NL:CRVB:2020:640
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had zich op 11 maart 2009 ziek gemeld met rug- en spanningsklachten en ontving vanaf 9 maart 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2017 concludeerde het Uwv dat appellante met ingang van 1 juni 2017 geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde haar beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellante aan dat zij onvoldoende serieus was genomen door de artsen van het Uwv en dat er nieuwe medische informatie was die haar pijnklachten verklaarde. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat het medische onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De primaire arts had appellante zelf onderzocht en de verzekeringsarts bezwaar en beroep had haar gezien tijdens de hoorzitting. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat de artsen alle klachten van appellante in hun beoordeling hadden meegenomen en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling.
De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies in overeenstemming waren met de belastbaarheid van appellante zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.