ECLI:NL:CRVB:2020:648
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na een eerstejaars ZW-beoordeling en de rol van gangbare arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op ziekengeld van appellant, die zich op 18 augustus 2014 ziek meldde met knieklachten. Appellant ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en werd per 17 november 2014 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) concludeerde het Uwv op 4 augustus 2015 dat appellant vanaf 18 september 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat werd geacht meer dan 65% van zijn loon te verdienen. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht de maatstaf 'zijn arbeid' heeft uitgelegd als gangbare arbeid, zoals geconcretiseerd in de EZWb. De Raad oordeelde dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslag was voor de beslissing van het Uwv. Appellant had aangevoerd dat er sprake was van een psychiatrische stoornis, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat er geen aanwijzingen waren dat de psychische situatie van appellant op de datum in geding in betekenende mate afweek van die ten tijde van de EZWb. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.