ECLI:NL:CRVB:2020:678

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
19-1419 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening ouderdomspensioen naar gehuwdennorm en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die sinds 4 maart 2015 een AOW-pensioen voor ongehuwden ontvangt, heeft gesteld dat zij duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft echter vastgesteld dat er geen sprake is van duurzaam gescheiden leven en heeft het pensioen van appellante per juni 2018 herzien naar dat van een gehuwde. Dit besluit is gebaseerd op onderzoek dat in 2017 en 2018 is uitgevoerd, waaruit bleek dat appellante en haar echtgenoot, ondanks dat zij niet samenwonen, regelmatig contact hebben en financiële verplichtingen met elkaar delen.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald, maar de Raad heeft geoordeeld dat de bevindingen van de Svb voldoende zijn om te concluderen dat er geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. De Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere rechtspraak en benadrukt dat de feitelijke omstandigheden bepalend zijn voor de beoordeling van de situatie. De uitspraak bevestigt dat de appellante en haar echtgenoot, ondanks hun beweringen, niet voldoen aan de criteria voor duurzaam gescheiden leven.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

19 1419 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 17 maart 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2019, 18/6960 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , België (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt vanaf 4 maart 2015 een pensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) voor een ongehuwde. Op het aanvraagformulier heeft appellante ingevuld vanaf juli 2011 duurzaam gescheiden te leven van haar echtgenoot (X).
1.2.
In november 2017 heeft een medewerker van de afdeling Handhaving van de Svb in het kader van het project DGL (duurzaam gescheiden leven) onderzoek verricht naar de leefsituatie van appellante. In dat kader heeft de medewerker onder meer dossieronderzoek verricht en huisbezoeken afgelegd, op 12 april 2018 aan het adres van appellante en op 1 mei 2018 aan het adres van X. Appellante en X hebben tijdens de huisbezoeken verklaard dat zij beiden eigenaar zijn van de woning waar appellante woont. X betaalt de vaste lasten van deze woning. Hij reinigt jaarlijks de dakgoten en regelt het onderhoud van de cv-ketel. Appellante en X zien elkaar eens per twee maanden. X komt dan de rekeningen halen, doet de klusjes in de woning die nodig zijn en brengt een aantal zakken kattenbakvulling mee voor appellante omdat deze zakken voor haar te zwaar zijn. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 3 mei 2018.
1.3.
De resultaten van het onderzoek zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij besluit van 7 juni 2018, gehandhaafd bij besluit van 18 oktober 2018 (bestreden besluit), het ouderdomspensioen van appellante met ingang van juni 2018 te herzien naar een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde. De Svb heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat tussen appellante en X geen sprake is van duurzaam gescheiden leven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 25 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2918) is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten pas sprake indien het een door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden. Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om duurzaam gescheiden leven aan te nemen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932) kan de echtelijke samenleving bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet langer of niet opnieuw is verbroken, zijn voor de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven niet relevant (vergelijk de uitspraken van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093).
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de bevindingen van het onderzoek van de Svb voldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven.
4.3.1.
Uit de verklaringen van appellante en X blijkt dat sprake is van een financiële verstrengeling nu X de betaling van de vaste lasten op zich neemt. Van een alimentatieverplichting zoals door appellante is gesteld, is geen sprake. Dit duidt niet op een situatie waarin appellante en X een leven leiden als waren zij ongehuwd. Verder is van betekenis dat appellante en X elkaar eens per twee maanden zien op het moment dat X langs komt om rekeningen in ontvangst te nemen, kattenbakvulling te brengen en de nodige klusjes in de woning te doen. Dat geen sprake is van wederzijdse zorg zoals door appellante is gesteld, is, wat daarvan ook zij, voor de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven niet van essentieel belang. De gronden van appellante slagen niet.
4.3.2.
Appellante heeft verder nog betoogd dat sprake is van duurzaam gescheiden leven omdat X al zeven jaar een relatie heeft met een andere vrouw met wie hij ook samenwoont. Ook deze grond slaagt niet. De omstandigheid dat X een gezamenlijke huishouding voert met een ander, betekent niet dat appellante en hij reeds daarom als duurzaam gescheiden levend moeten worden aangemerkt (uitspraak van 17 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2848).
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van A.A.H. Ibrahim als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2020.
(getekend) M. Hillen
(getekend) A.A.H. Ibrahim
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip duurzaam gescheiden leven.