ECLI:NL:CRVB:2020:685
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering studiefinanciering met oplegging van een bestuurlijke boete
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000, werd geconfronteerd met een herziening van zijn studiefinanciering en een bestuurlijke boete. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had vastgesteld dat de appellant ten tijde van een huisbezoek niet woonachtig was op het geregistreerde adres. Dit leidde tot de conclusie dat de appellant als thuiswonende studerende moest worden aangemerkt, wat resulteerde in een terugvordering van € 2.481,36 en een boete van € 1.240,68. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de minister aan zijn bewijslast had voldaan. In hoger beroep heeft de appellant geen nieuwe gronden aangevoerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de gronden van de appellant niet voldoende waren om tot een andere conclusie te komen. De Raad oordeelde dat de rechtbank de aangevoerde gronden afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet leidden tot vernietiging van het bestreden besluit. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, met E.D. de Jong als griffier.